Stroop, Jan, 'Wordt het Poldernederlands model?'
in: Bezooijen, van, R.; Stroop, J.; Taeldeman, J.(eds.), Taal
en Tongval. Standaardisering in noord en zuid. Themanummer
10 (1997). Amsterdam, blz. 10-29.
Jan Stroop
|
Wordt het Poldernederlands model?1
|
lezing tijdens het Taal en Tongval-symposium, 12
december 1997, te Gent.
Summary
During the last decades a new type of Dutch has developed. This
new variety is for several reasons very interesting. First of all,
it is mainly spoken by younger women (up to 40) from the higher
middle class (scientists, writers, artists, and so on). Secondly,
the new variety has a lot of prestige, although it differs in many
ways from the Dutch standard language. The most striking phenomenon
is the lowering of the nucleus of the diphthongs [Ei], [9y] and
[Au], which results in [a.i], [au] and [a.u]: waain ('wine'), aut
('out') and haaus ('house').**
This lowering is of the same type of natural change as the lowering
which took place in English and German during the 15th and 16th
century. The change can at last take place and go on in Dutch as
well because the education at school pays no atten-tion to pronunciation
anymore.
The new Dutch is called Poldernederlands ('Polderdutch').
0.Inleiding**
1992 leek voor de Nederlandse taalkunde een gedenkwaardig jaar
te worden. Het was immers het jaar van Schengen, dat volgens veel
lekenobservateurs het begin van het einde van het Nederlands zou
worden. Zelfs de Landelijke Vereniging voor Neerlandistiek werd
door het virus aangetast en organiseerde een symposion met de suggestieve
titel 'Het Nederlands na 1992'. Bij die gelegenheid heb ik toch
maar - mede om wat tegenwicht te bieden - mijn gedachten ontvouwd
over de ontwikkelingen die het spreken in Nederland in deze periode
doormaakt. Drie zaken vielen toen al op en zijn ondertussen nog
duidelijker geworden: het Nederlands, in de betekenis alle variëteiten
van het Neder-lands bij elkaar genomen, heeft een ijzersterke positie;
ten tweede: het ABN verliest in Nederland steeds meer terrein en
ten derde: het ideaal van het spreken van het ABN bestaat in Nederland
niet meer.
Argumenten voor het eerste hoef ik taalkundigen niet te geven.
Argumenten voor het tweede eigenlijk ook niet, want ze worden geleverd
door elke situatie waarin vroeger ABN vereist was en waar nu allerlei
soorten Nederlands naast elkaar gebruikt (kunnen) worden. Voorbeelden
die binnen ieders bereik liggen: het Nederlands in actualiteitenprogramma's
op de radio, de taal van telefonisten en -s van bedrijven en instellingen,
ook grote en zeer grote.
De derde vaststelling berust op informatie o.a. vanuit het onderwijs,
in het bijzonder van de kant van leerlingen van PABO's, en op het
ontstellende feit dat het spreken van ABN of correct Nederlands
niet tot de recentelijk geformuleerde 90 kerndoelen van het basisonderwijs
in Nederland gerekend wordt (Concept kerndoelen).2
Veelzeggend was ook het tumult dat opstak
toen bleek dat de KLM eisen stelde aan de kwaliteit van het spreken
van aspirant-stewardessen.
1. Het Nederlands van NU
De situatie van het Nederlands van nu wordt bepaald door twee tegengestelde
bewegingen: de convergerende van dialecten die steeds meer naar
elkaar opschuiven en een divergerende die de algemene omgangstaal
doormaakt (Stroop 1992). Deze laatste ontwikkeling is niet linguïstisch
van aard, want het gaat er niet om dat de standaardtaal verandert,
maar dat steeds meer soorten Nederlands geaccepteerd en dus gesproken
worden in voormalige ABN-domeinen. Beide bewegingen zullen elkaar
bereiken in het middengedeelte van het taalcontinuüm. Dat middengedeelte
wordt uiteindelijk gevormd door een breed scala van taalvariëteiten
die in principe gelijkwaardig zijn, omdat geen ervan een meerwaarde
kent ten opzichte van andere.
Als de ontwikkeling van steeds verdergaande maatschappelijke tolerantie
doorzet, maakt op den duur alle Nederlands dat verstaan kan worden,
deel uit van dit conglomeraat dat we het AAN noemen, het Algemeen
Aanvaard Nederlands. De onderlinge gelijkheid die ik aanduidde,
is er een op basis van afwezigheid van oordeel of veroordeling.
Er wordt over taal niet meer gedacht in termen van verzorgd, correct
of beschaafd. Zeker voor jongeren geldt voornamelijk de verstaanbaarheid
als maatstaf. Dat alles staat overigens een estetisch oordeel niet
in de weg. Opvallend is in dit opzicht de uitkomst van een onderzoek
van Renée van Bezooijen naar de waardering van verschillende variëteiten
van het Nederlands. Uit dat onderzoek, waaraan werd deelgenomen
door zeven groepen luisteraars, meest jonge mensen, uit verschillende
gebieden, kwam naar voren dat de deelnemers van de te beoordelen
Nederlandse variëteiten het ABN het mooiste vinden (Van Bezooijen,
1994, 1995 en Smakman-Van Bezooijen, in dit Themanummer). Dat zal
niet alleen op puur estetische gronden zijn, maar toch.
Vreemd genoeg blijkt uit onderzoek naar taalattitudes van Vlamingen
en Nederlanders, verricht door Muriël Houtermans, dat die waardering
niet betekent dat men het ABN ook wil spreken; die behoefte bestaat,
zoals te verwachten is, wel het allerminst nog bij Nederlanders
(Houtermans 1996-1997).
Als zelfs het ABN niet meer als model functioneert, welk Nederlands
dan nog wel, vraagt men zich af, afgezien dan van variëteiten die
op kleine schaal, in peer groups, worden nagevolgd, op school, onder
groepjes jongeren, vissers, motorrijders, bijvoorbeeld. De conclusie
moet daarom wel luiden dat alles grosso modo zal blijven zoals het
is. Dacht ik in 1992.
2. Recente ontwikkelingen
Het statische beeld van het vredig naast elkaar bestaan van allerlei
soorten Nederlands moet op grond van recente observaties worden
bijgesteld. Het is ook wel te verwachten dat in een complexe en
dynamische maatschappij als de onze, bepaalde taalvariëteiten prominenter
zullen worden dan andere, door allerlei externe factoren natuurlijk
en tijdelijk misschien. Het jargon van jongeren is een voorbeeld
van een leeftijdsgebonden taal. Zoiets zal pas gaan opvallen als
steeds meer sprekers, ook van buiten de groep, zich een bepaalde
variëteit aanmeten. Iets dergelijks schijnt zich nu binnen dat Algemeen
Aanvaard Nederlands voor te doen. Er is zich, vooral in de Randstad,
namelijk een variëteit aan het uitkristalliseren, die succes heeft
en navolging vindt, die model en mode wordt, anders gezegd.
Dat dat nog niet meer dan een indruk kan zijn, komt gedeeltelijk
door de specifieke wijze waarop in Nederland tot nu toe sociolinguïstisch
onderzoek verricht wordt. In 1978 schreef Dédé Brouwer (126): "Sociolinguïstisch
onderzoek waarin rekening wordt gehouden met de factor sekse is
tot nu toe helaas bijna alleen in het buitenland gedaan." Deze constatering,
van 20 jaar geleden, gaat grotendeels nog steeds op.
De afgelopen jaren zijn er enkele dissertaties verschenen die tot
onderwerp hebben de variatie in de Standaardtaal. En wat blijkt:
steeds weer geeft de onderzoeker, ja zelfs de vrouwelijke onderzoeker,
de voorkeur aan informanten van het mannelijk geslacht.
Naast de overeenkomst dat de informanten altijd mannen zijn, hebben
deze studies nog iets gemeenschappelijks, ze houden zich namelijk
bezig met de zgn. Standaardtaal van buiten de Randstad. De enige
recente onderzoeken die de Randstad betreffen, gaan over het dialect
van Amsterdam of Den Haag (Schatz 1986, Elias 1977). Ik noem een
paar voorbeelden van standaardtaalonderzoek en geef daarbij de argumentatie
van de onderzoeker om vrouwen buiten spel te laten:
Het boek van Berber Voortman, Regionale variatie in het taalgebruik
van notabelen 1994, richt zich op de taal van notabelen uit
Middelburg, Roermond en Zutphen. Op bladzijde 49: 'Omdat in de gekozen
leeftijdscategorie meer mannen dan vrouwen in de betreffende beroepen
werkzaam zijn, is voor de mannelijke sekse gekozen.'
Leonie Cornips in haar dissertatie uit 1994, over de Syntactische
variatie in het Algemeen Nederlands van Heerlen, blz. 34: 'Voor
het onderzoek zijn uitsluitend mannen geworven. Een reden daarvoor
is dat vrouwen in het algemeen meer geneigd zijn om prestigevarianten
te gebruiken'.
Een geval apart is de dissertatie van Hans van de Velde (1996):
Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands
(1935-1993). Toen hij zijn onderwerp eenmaal gekozen had, had
hij ook geen keus: de radioreporters uit de door hem bestudeerde
periode van 1935-1993 waren altijd mannen. Ook het andere kenmerk
geldt niet voor zijn boek. Hij heeft namelijk de taal van Randstedelijke
reporters onderzocht, maar ook dat is niet zozeer een gevolg van
een keuze, als wel van de situatie die hij aantrof. Tussen haakjes,
het onderzoek van Van de Velde gaat in wezen uit van de taal, en
nog wel het ABN, niet van een sociologisch gedefinieerde groep sprekers,
want zijn radiore-porters werden door hun bazen zeker voor een deel
geselecteerd op grond van hun correcte uitspraak. Ook in dit opzicht
verschilt Van der Velde z'n boek dus wezenlijk van de andere, waarin
een groep volgens sociologische criteria geselecteerd werd en onderzocht
werd hoe er door die groep gesproken werd.
In 1924 heeft Kloeke voor wat ons taalgebied betreft min of meer
aangetoond dat vrouwen zich anders tegenover taal gedragen dan mannen
(Gerritsen 1978, blz. 63-64). Pas de laatste jaren wordt er op dit
terrein ook hier weer onderzoek gedaan. Te noemen zijn onder andere
de dissertatie van Schatz over het Plat Amsterdams en een serie
licentiaatsverhandelingen te Gent (Taeldeman 1996).
Uit al dit sociolinguïstisch onderzoek, recent en minder recent,
blijkt dat vrouwen vaker dan mannen vormen uit de standaardtaal
gebruiken; als we standaardtaal hier voor ons taalgebied vervangen
door ABN is duidelijk wat bedoeld wordt. De term 'standaardtaal'
is namelijk onduidelijk. Sommigen bedoelen er een criterium mee,
zoals er vroeger een standaardmeter was: een Nederlands zonder regionale
of sociale kenmerken; anderen gebruiken standaard in de betekenis
die autofabrikanten er aan geven als ze het hebben over een bepaald
accessoire. Dan betekent standaard dat het 'normaal' is. Om dat
misverstand te vermijden gebruik ik in het vervolg ABN.
Peter Trudgill formuleerde voor het verschil tussen mannen en vrouwen
bij zijn onderzoek in Norwich, 1972, een mogelijke verklaring: "Vrouwen
zijn zich in onze maatschappij meer bewust van status dan mannen.
Daarom letten ze ook meer op de sociale betekenis van bepaalde taalvarianten.
Misschien zijn vrouwen status-gevoeliger omdat hun sociale positie
zwak is en meestal ondergeschikt aan die van de man. Mannen worden
beoordeeld op grond van hun beroep en salaris, kortom op grond van
wat ze doen. Dit gaat in het algemeen minder op voor vrouwen,
zodat zij zich eerder door hun taal moeten waarmaken." (Brouwer
1978, 127). Vrouwen gebruiken dus vaker dan mannen taalvormen die
maatschappelijk prestige hebben, ze praten netter dan mannen en
daarom worden ze buiten het sociolinguïstische onderzoek gehouden;
soms ook noodgedwongen, doordat ze in de onderzochte beroepsgroepen
niet of te weinig voorkomen. Overigens wordt in publicaties van
jonger datum weer tot voorzichtigheid gemaand als het gaat om het
trekken van conclusies aangaande het gebruik van standaardtaalvormen
door vrouwen, respectievelijk mannen (Smakman-Van Bezooijen, in
dit Themanummer).
Hoe dan ook, wie vandaag de dag de ontwikkelingen van de omgangstaal
in Nederland, het AAN, gaat onderzoeken en daarbij vrouwen buitensluit,
maakt een kapitale fout. Want het is onmiskenbaar dat het Omgangsnederlands
van ontwikkelde vrouwen in de leeftijd tot ongeveer 40 jaar totaal
anders is dan dat van andere groepen taalgebruikers. Voor het eerst
in de geschiedenis lijkt het erop dat vrouwen nu het voortouw nemen
doordat ze een taalvariëteit spreken die afwijkt van het ABN, een
taalvariëteit die prestige heeft en die steeds algemener wordt.
Opvallend en opvallend vaak is dat nieuwe Nederlands te horen in
het tv-programma De Plantage van de VPRO, elke zondagmiddag, om
5 uur. In dat programma spreekt Hanneke Groenteman met personen
die een artistiek of cultureel beroep uitoefenen. Het zijn toneelspelers,
schrijvers, filmmakers en dergelijke. Ongeveer de helft - naar mijn
schatting - zijn jonge vrouwen en het zijn o.a. deze vrouwen die
een apart soort Nederlands spreken. De spreeksters ervan komen uit
verschillende delen van Nederland en wonen daar nog of zijn in de
Randstad komen wonen. Er zijn zelden Amsterdamse vrouwen bij, dat
wil zeggen vrouwen die in Amsterdam geboren en opgegroeid zijn.3
Ze zijn doorgaans jonger dan 40 jaar en ouder
dan 20.
3. Kenmerken van het Nederlands van nu
3.1. Het Nederlands van jonge vrouwen
In zijn eerder aangehaalde artikel wijst Trudgill een belangrijke
factor aan die een rol speelt bij het onderscheid tussen taal van
mannen en vrouwen: "Niet-standaardtaal, oftewel 'plat'-taalgebruik
wordt geassocieerd met mannelijkheid, vanwege wat Trudgill 'roughness
and toughness' noemt. Tot op zekere hoogte zijn ruwheid en hardheid
eigenschappen die door mannen worden nagestreefd. Van vrouwen wordt
van jongs af aan een grotere verfijning en gevoeligheid verwacht."
(Brouwer 1978, 127).
Wat
verfijning en gevoeligheid in concreto voor het Nederlands
van nu betekenen, is moeilijk aan te geven. Het zijn subjectieve
begrippen en hun inhoud wordt meestal bepaald door externe zaken:
omdat een vrouw ze spreekt, heten bepaalde taalvormen verfijnd en
gevoelig. Net zo goed als de kenmerken ruwheid en hardheid worden
toegekend aan de taal van mannen die ruw of zwaar werk doen. Wat
in de 17e eeuw onder verfijning en gevoeligheid ongeveer verstaan
werd, kunnen we opmaken uit de Letterkonst (1683) van W.A.
Winschooten. In de strijd om de uitspraak ei of ai
voor de representant van Westgermaanse [ai] koos hij voor de ai.
De ei-uitspraak was in zijn ogen minder goed dan de ai-uitspraak:
"EI (...) werd bemind van veele, en gebruikt voor de AI, om dat
het soo volmondig niet en behoefd voortgebragt te werden: en daarom
hoord men en siet men deese tweeklank veel gebruiken van Vrouwen
en andere, die een flaauwe spraak beminnen: en dit is de reeden
waarom sy liever Keiser als Kaiser, Kei als
Kai, gelijk in Keisteen gebruiken." (Van de Wal 1992,
260). Winschoten zegt dus: "De ei is geliefd bij velen en
wordt gebruikt in plaats van de ai, omdat hij niet met zo'n
wijde mond uitgesproken hoeft te worden. Daarom hoort en ziet men
deze tweeklank veel gebruiken door vrouwen en anderen die een weke
uitspraak prefereren. Dit is de reden waarom zij liever Keiser
als Kaiser, Kei als Kai, net als Keisteen
gebruiken."
Waarschijnlijk gaf Van Winschooten bij de [Ei] uit Westgermaanse
[ai] de voorkeur aan de ai-uitspraak, omdat hij samenval
met de nieuwere diftong [Ei] uit [i:] ongewenst vond. Hij voert
dus eigenlijk actie voor een push-chain: als de [i:] [Ei] wordt,
moeten we zorgen dat we de oude [Ei] tot ai verlagen, namelijk
om ze uit elkaar te houden. Vrouwen deden daar volgens Winschooten
ten onrechte niet aan mee. Die praktiseerden juist de samenval van
de twee diftongen omdat de ai hen niet aanstond. Deze vrouwelijke
praktijk heeft het zoals bekend uiteindelijk wel gewonnen: het ABN
heeft voor beide diftongen de uitspraak [Ei], ook al worden wij
door onze spelling nog herinnerd aan de oude situatie met het onderscheid
tussen ei en ij.
Verrassend is dat uitgerekend de 'volmondige', wijde aai-uitspraak
het opvallendste kenmerk is van het Nederlands van de vrouwelijke
gasten bij Groenteman. Maar niet alleen daar. Wie erop gaat letten
zal moeten vaststellen dat veel jonge vrouwen in Nederland deze
aai op het repertoire hebben.
|
|
Links het titelblad van Nederduydsche Spellinge, Haarlem
1612, auteur Jacob van der Schuere. Rechts uit dat boekje
de passage over ay:
'AY word gebruykt om hayr des hoofds van de voornaem
haer te onderscheyden. Dat nu zommige inde plaetze
van ey, hey, key, ley, etc. stellen ende voor goed
achten ay, hay, kay, lay, etc. mag kommen duer hare
wijd-gapige uyt-sprake, die wy in ons zoo niet en bevinden:
achtende ook voor bequamer / datmen de zoetigheyd altijd voor
de hardigheyd plaetze geve / inzonderheyd als't niet en strijd
tegen het meerderen-deel onzer Nederlandsche uyt-sprake.'
|
3.2. Algemenere kenmerken van hedendaags Nederlands
Voordat ik nog een paar andere kenmerken van dit typische Nederlands
aan de orde stel, sta ik even stil bij enkele verschijnselen die
wel in het Nederlands van jonge vrouwen voorkomen, maar die algemener
in gebruik zijn; ze zijn ook al veel eerder gesignaleerd. Bij de
meeste randstedelingen zijn fricatieven aan het woordbegin stemloos,
of worden minder stemhebbend. Niet onbegrijpelijk, taalstructureel
bezien, want het kenmerk [stem] is bij fricatieven immers of redundant
of fonologisch nauwelijks functioneel: ses is hetzelfde als
zes; seven hetzelfde als zeven; feel
hetzelfde als veel; feut hetzelfde als voet;
zuiger hetzelfde als suiker. Omdat taaldistinctie
bestaat bij de gratie van variatie, dat wil zeggen de beschikbaarheid
van functioneel indifferente varianten, zouden de fricatieven daarbij
een belangrijke rol kunnen spelen. Ze doen dat niet, in elk geval
niet meer, met uitzondering van, in zeker opzicht, de zachte g.
De verschillende soorten r, die het Nederlands kent, maken
de r tot een dankbaar instrument voor een spreker om zich
te onderscheiden. De opvallendste allofoon is de r die tegenwoordig
bij jongeren of oudere jongeren na klinker optreedt, de postvocalische
r, ook wel, maar ten onrechte, Gooise-r genoemd; ik
noteer hem aldus: [£]. Voorbeelden: [spre:ke£, ka:me£],
ze:ke£, we£k]. Deze [£] heeft voor de spreker
die distinctie nastreeft, een bepaald voordeel: hij lijkt moeilijk
uit te spreken, in elk geval heeft hij door zijn retroflexe articulatie
(de aansturing van de tongpunt) een voor het Nederlands opvallend
en ongebruikelijk karakter. Misschien wekt hij ook daardoor wel
de indruk dat hij niet dan met de grootste inspanning te realiseren
is. Voor een klinker gaat het al helemaal niet. Daar spreken ook
de gebruikers van [£] een andere r, een huig-r
of zelfs een tongpunt-r. Sommige mensen beschikken wel over
drie soorten r. Maar alleen die ene, de retroflexe [£],
is een middel om te distingeren, althans tegenwoordig, want in het
verleden vervulde de huig-R deze rol (Van de Velde 1996,
126). Maar de belangrijkste voorwaarde voor ontlening is natuurlijk
dat een element prestige krijgt door de 'status' die wordt toegekend
aan sprekers die hem praktiseren.
De bekakte r [£], zoals hij ook door wie ermee behept
is, zelf veelal wordt genoemd, waardoor eigenlijk zijn sociale betekenis
al wordt aangeduid, wordt ook door vrouwen die Poldernederlands
spreken gebruikt, maar hoort mijns inziens beslist niet tot het
exclusieve repertoire van de onderhavige groep jonge vrouwen, en
wel om verschillende redenen. Ten eerste komt hij ook voor bij oudere
vrouwen, ik bedoel ouder dan 40, en verder ook, maar wel veel minder,
bij mannen, het meest nog bij een bepaalde categorie.4
Bij radiomedewerkers en journalisten,
o.a. van de VPRO is hij te horen, bijvoorbeeld.
Een ander verschilpunt tussen het spreken van aai en van
[£] is dat het eerste volstrekt onbewust gebeurt, terwijl
de sprekers van de retroflexe r zich er terdege van bewust
zijn dat ze hem gebruiken; ze cultiveren hem zelfs. Ze kunnen ook
goed aangeven, zo is mijn ervaring, waar en door wie hij wel en
niet gesproken wordt. Waar hij oorspronkelijk vandaan komt, is niet
met volledige zekerheid te zeggen. Maar dat hij uit het Gooi stamt,
is beslist niet waar. Zeker zijn de omroepen (= media) er niet mee
begonnen, al dragen ze wel bij aan de verspreiding. Uit mededelingen
van sprekers en niet-sprekers kan ik afleiden dat de r in
kwestie al heel lang (minstens 50 jaar) in Amsterdam-Zuid voorkomt.
Toen was Hilversum beslist nog niet spraakmakend eerder spraakvolgend.
Wat de verbreiding betreft, als die plaats zou vinden door of onder
invloed van de media, waarom zou die r dan elders ook niet
vaker opduiken, in dezelfde mate als in Amsterdam-Zuid. In elk geval
is de [£] dus een echt bewust overgenomen uitspraakvariant,
overgenomen omdat hij kenmerkend geacht wordt blijkbaar voor een
maatschappelijke status of kring en dat is ook weer iets dat we
eerder zien gebeuren in het werkelijke taal- en cultuurverkeer dan
door de ether of de kabel. In bepaalde kringen legt men er zich
op toe: hij heet daar een teken van beschaving te zijn. Maar het
is geen exclusief kenmerk van het Nederlands van jonge vrouwen,
net zomin als de stemloze fricatieven dat zijn. Over wat er wel
exclusief is aan dat Nederlands, dat ik om nog te presenteren redenen
Poldernederlands gedoopt heb, gaan de volgende paragrafen.
3.3. Specifieke kenmerken van het Poldernederlands
De nu volgende opmerkingen over het Poldernederlands zijn gebaseerd
op persoonlijke waarnemingen. Die zijn vooral gedaan tijdens het
beluisteren van een aantal opnames van gesprekken en interviews
voor radio en tv. In dit stadium is het nog niet mogelijk om me
te baseren op een breed opgezet onderzoek.5
Mijn taalkundige observaties worden
overigens gestaafd door collega's die ook mijn sociologische interpretaties
onderschrijven.6
Het opvallendste kenmerk van het Poldernederlands
is - zoals gezegd - de uitspraak van de klinker die als ei
of ij gespeld wordt, namelijk: aai [a:i]. Voorbeelden
die ik ontleen aan geluidsopnames die ik recentelijk gemaakt heb:
Opzaai, vraaihaaid, taaid, twaaifelen,
verwaaiten, aaigelijk, en vele meer.7
Ik heb gemerkt dat deze aai nogal eens als 'Amsterdams'
beschouwd wordt; dat is ten onrechte. Er is een groot verschil tussen
deze aai en de manier waarop het Amsterdams de ei's
representeert. Het Plat-Amsterdams kent om te beginnen twee representanten
van de ei, maar bovendien zijn die alle twee monoftongisch, pijn
is [pa:n] of [pE:n] (Daan 1949, 19; Schatz 1986, 65), terwijl de
[a:i] van het Poldernederlands een lange, wijde diftong is.
Het Poldernederlands heeft, behalve de wijde (lage) uitspraak van
de ei, van beide ei's natuurlijk, nog meer opmerkelijke
kenmerken. Zoals in het verleden de ontwikkeling van de lange monoftongen
[i:] en [y:] en hun latere stadia [Ei] en [9y] parallel verliep,
zodat die als een collectieve verandering beschouwd moet worden,
is dat nu ook het geval in het Poldernederlands. Dezelfde verlaging
die de [Ei] vertoont, is te horen bij de [9y]. De uitspraak die
hier veld wint, is die van een lage, geronde achterdiftong: [au].
Voorbeelden uit mijn collectie: Authof ( = Uithof te Utrecht),
Maude (Muiden), haus, bauten.
Ook de derde diftong, de ou, ondergaat in het Poldernederlands
een wijziging. Hij wordt opvallend wijder en lager en klinkt als
aau [a:u]. Hij verschilt van de veranderde ui (zie
hiervoor) doordat hij meer midden, lager en (dus) niet gerond is;
bovendien is hij langer: jaauw (jou), vraauw (vrouw),
Paaul (Paul).
Op het eerste gezicht lijkt er overeenkomst te bestaan met verschijnselen
uit de Hollandse dialecten, in het bijzonder die ten zuiden van
het IJ, en die uit westelijk Utrecht. De klinker in gelijk
en klein wordt in het aangegeven gebied uitgesproken als
[ai]; deze klinker komt wat zijn articulatieplaats betreft, ontegenzeggelijk
overeen met de [a:i] van het Poldernederlands, maar is kort (ANKO
kaart 14 en 17). De klinker van uit is in die dialecten een
andere dan in het Poldernederlands althans in dialectmateriaal tot
de jaren zeventig (ANKO kaart 12). Hetzelfde geldt voor de
diftong in gauw, koud, vrouw, jou, enz.
(vgl. Weijnen 1991, 290). Maar in het materiaal van het Project
Goeman-Taeldeman, dat van jonger datum is, heeft koud meestal
een [a:u], net als in het Poldernederlands; uit is in die
gebieden bij Goeman-Taeldeman soms met centrale [eu].8
De collectieve verlagingen van het Poldernederlands hebben de nodige
consequenties, zoals te verwachten, want ze halen het hele netwerk
van betrekkingen in de klinkerdriehoek overhoop. De belangrijkste
consequentie is dat de drie verlaagde diftongen een lege plek achterlaten,
zouden achterlaten is misschien een betere formulering, want
van verlaging van een klinker kan een aanzuigende werking uitgaan,
waardoor een andere hogere klinker naar omlaag gehaald wordt. Maar
ook het omgekeerde kan zich voorgedaan hebben: dat eerst een hogere
klinker verlaagd werd, waardoor een lage werd weggedrukt, nog verder
naar omlaag. Hoe dan ook, de veranderingen van de ei staan
in verband met die van de ee. Zoals teit taait geworden
is, wordt geven geiven, beet beit, enz.; zie de hieronder
afgebeelde klinkerdriehoek.
Er is nog een ander kenmerkend verschijnsel dat gedeeltelijk verband
houdt met de geconstateerde algehele verlaging, namelijk dat van
de ontronding, de delabialisering. In het Nederlands zijn alle achterklinkers
en een deel van de voorklinkers gerond. Bij de eerste groep is die
ronding redundant of fonetisch gesproken inherent: achterklinkers
zijn namelijk altijd [+rond]. Anderzijds kan van alle achterklinkers
gezegd worden dat ze ook met weinig of geen lipronding te realiseren
zijn zonder dat ze hun identiteit verliezen. Bij de voorklinkers
is dat niet zo: ronding is hier een extra identificerend kenmerk.
Bij weglating van de ronding ontstaat een andere klinker: beuk
> beek; buur > bier; put > pit.
Door ontronding zou er een onwenselijke samenval ontstaan met een
andere klinker die functioneel flink belast is. De extra 'inspanning'
die de noodzakelijke lipronding (labialisering) bij de voorklinkers
vereist, is te vermijden en wel door verlaging. Als de geronde eu
[ø] verlaagd wordt, komt hij uit op de plaats van de ui [9y],
waar lipronding voor identificatie niet meer essentieel is. De verlaging
van de eu is mogelijk doordat de 'oorspronkelijke' ui verlaagd
wordt of is tot [au]: leuk > luik en daardoor uit
> aut; zie de klinkerdriehoek.
|
Schematische klinkerdriekhoek
van de uitspraak van de klinkers, gebaseerd op de articulatieposities
in de mondholte. Bij aa is de mond het verst geopend,
bij ie en oe is het meest gesloten. Links vóór
in de mond, rechts achter. De gebruikte woorden in de driehoek
zijn alleen een voorbeeld, het gaat telkens om de klinker in
alle voorkomende gevallen.
Cursief = klinkers van het ABN die veranderen; vet = hun representanten
in het Poldernederlands.
De pijlen geven de verandering van de positie aan; het betreft
dus steeds een verlaging.
|
|
Het natuurlijke gevolg van verlaging is feitelijk steeds een toenemende
ontronding. Dat is niet aan de orde bij de ei>aai-
ontwikkeling, omdat de ei [-rond] is, maar wel bij de twee
andere. De ontronding van ui en ou is niet spectaculair
omdat de ronding hier weinig pertinent is, maar de ontronding is
er wel degelijk en maakt deel uit van een algemeen kenmerk van het
Poldernederlands, namelijk collectieve ontronding van lange klinkers
en diftongen, naast of in samenhang met de al geconstateerde collectieve
verlaging van dezelfde categorieën. Misschien zijn beide veranderingen
wel het gevolg van een streven naar articulatorisch gemak.
Ik heb in mijn klinkerdriehoek geprobeerd de verschillende veranderingen
en hun onderlinge relaties in beeld te brengen, met deze kanttekening:
voorlopig nog gebaseerd op persoonlijke observaties. Een belangrijke
vraag is nog wat het karakter is van de gerelateerde veranderingen,
push-chain of drag-chain. Op grond van de opmerkelijke mate van
verlaging van de diftongen ben ik geneigd aan te nemen dat de ontwikkeling
daarmee begonnen is, en dat de veranderingen van de hoger gelegen
klinkers een gevolg van aanzuiging zijn, van 'drag' dus. Verwijding
van een al bestaande diftong is bovendien natuurlijker dan diftongering
van een monoftong als ee. Maar zeker dit aspect moet nader
onderzocht worden (zie ook Goeman 1994, blz. 32 en vv.).
Tenslotte is er in het Poldernederlands ook iets met de e
voor l, een verhoging namelijk: opbillen, vertillen
(= vertellen). Dit verschijnsel is naar mijn indruk inderdaad weer
uitsluitend bij jonge vrouwen waar te nemen. Ook voor n is
deze verhoging of vernauwing merkbaar, maar nog lang niet zo sterk
als bij [E] voor l. Wel hoorde ik op een zaterdagmorgen een
radiopresentatrice een boektitel noemen: Sinten graaien.
Omdat het vlak voor Sinterklaas was, was ik even in de war; bij
navraag bleek dat het een boek over geld was en dat het ging over
het witwassen van 'centen'. Maar ook de [A] vertoont sporen van
verhoging (en palatalisering): dakloos wordt bijna dekloos.
Het zou me niet verbazen als de verhoging van korte klinkers, verband
houdt met de verlaging van de lange klinkers; dan zouden we hier
met een soort spiegelbeeldreactie te maken hebben, die een polarisering
teweegbrengt of zelfs tot doel heeft: lange klinkers en diftongen
worden verlaagd, korte klinkers worden verhoogd, te beginnen voor
sonoranten (zie Stroop 1984).
Ook al is er op het punt van de verhoging van korte klinkers wel
enige overeenkomst met het Plat-Amsterdams, het Poldernederlands
is een op zichzelf staande taalvariëteit die met het Amsterdams
niets te maken heeft. De vrouwen die het spreken komen voor het
grootste deel niet uit Amsterdam. Er zijn trouwens ook maar weinig
sprekers van het Plat-Amsterdams in Amsterdam meer en bovendien,
die er zijn, zijn geen model voor onze groep vrouwen.
De ontwikkelingen in het Poldernederlands krijgen nog extra reliëf
als we ze vergelijken met die in het Nederlands uit andere kringen.
Daar gebeurt het omgekeerde: korte klinkers worden verlaagd: krengen
(= kringen), in economisch opzecht (Troonrede 1997), opballen,
tannes, ik zag neks (ik zeg niks), terwijl lange klinkers
juist worden verhoogd: sociael, jaeren, jaegen,
stoet (= stoot), kuus (= keus). Een en ander is trouwens
al eerder opgemerkt door Van Donselaar (1987, 82). Hij geeft als
totale set van geaffecteerde afwijkingen die hij onder andere in
zijn woonplaats Bilthoven heeft geconstateerd (een pijltje betekent:
neigt naar-): ee>ie, ij/ei>ee, e>a,
i>e, oo>oe, ou>oo, eu>uu,
ui>eu. Van Donselaar, geen taalkundige zegt hij zelf,
veronderstelt dat deze afwijkingen een reactie zijn op de platte
uitspraak. De taalkundige stelt vast dat de door Van Donselaar zo
kundig geconstateerde en geïnterpreteerde afwijkingen allemaal van
het type zijn: lange klinkers en diftongen worden verhoogd, korte
klinkers worden verlaagd; ze kunnen beschouwd worden als een reactie
op al dan niet virtueel Poldernederlands. Deze vorm van reageren
hoeft namelijk mijns inziens niet eens te maken hebben met een door
een spreker bij anderen geconstateerde vorm van plat spreken, maar
kan evengoed opgewekt zijn door een bij zichzelf bespeurde neiging
tot verslapte of slordige articulatie.
Over observeren gesproken: de eerste die in Nederland de aandacht
gevestigd heeft op de verandering ei>ai in de Nederlandse
taal, specifiek bij 'jongere, vrouwelijke vertegenwoordigers uit
de wereld van kunst, wetenschap en politiek' is Siemon Reker. Hij
deed dat in zijn radioprogramma AHA, Radio Noord (Groningen), op
zondag 5 september 1993. De ether- en kabelfrequentie van die Groningse
zender sluiten uit dat ik Reker zijn programma gehoord heb. Onze
observaties en bevindingen zijn onafhankelijk van elkaar ontstaan.
Ze frapperen door hun overeenkomst.
Nog eerder is door Harrie Scholtmeijer, in zijn dissertatie uit
1992, opgemerkt dat de [ai]-uitspraak van de diftong ei bij
jongeren steeds meer voorkomt. Op grond daarvan waagt hij de voorzichtige
voorspelling dat de [ai] de variant van de toekomst wordt (Scholtmeijer
1992, 53).
Ter illustratie dient bijgaand geluidsbestand
dat korte spraakfragmenten bevat van achtereenvolgens een universitair
docent, een hoogleraar (beide zijn 40-ers en resp. afkomstig
uit Overijsel en Zuid-Limburg) en een presentatrice van RTL
4, die in de dertig is en uit de Randstad komt. |
Klik
op het speakertje
om het geluidsfragment
te starten |
4. Waardoor kon Poldernederlands ontstaan?
De verlaging van de diftong ei is - zoals bekend - het gevolg
van onze natuurlijke spreekneiging. Onze buurtalen, het Engels en
het Duits laten zien wat er gebeurt als die neiging maar zijn gang
mag gaan: Engelsen en Duitsers zeggen waain voor 'wijn',
terwijl het Nederlands van wein spreekt; zij: faain,
wij fein voor 'fijn'; zij raaid/raaiten, wij reide
voor 'rijden', en zo nog vele andere gevallen. Het heeft niet veel
gescheeld of in het Nederlands was het ook ai geworden. Maar
dankzij de ingrepen en de stelligname van grammatici in de 16e en
de 17e eeuw, met uitzondering van Winschooten dan, is aan de natuurlijke
ontwikkeling van de ei een halt toegeroepen, althans wat
het ABN betreft (Van der Wal 1992, 260-261). Een aantal vooral Hollandse
dialecten hebben de ontwikkeling van hun diftongen voortgezet; sommige
hebben het stadium van het Engels en het Duits bereikt (blaiven,
kaiken, maisie), andere zijn zelfs nog verder gegaan
en hebben nu velare diftongen als oi (bloiven, konkeltoid,
moissie, Andoik). Vanuit het gezichtspunt van klankontwikkeling
is de aai van het Poldernederlands dus heel normaal (Jansen
1977-1978).
Het Poldernederlands is feitelijk het resultaat van een in het
Nederlands altijd al aanwezige 'natuurlijke' tendens om lange klinkers
en diftongen te verlagen. Deze tendens is minstens al in de 16e
eeuw aanwijsbaar. Het opvallendste product van deze tendens, aai
in plaats van ei, werd door de grammatici veroordeeld en
door het onderwijs en het gezag dat het ABN had, steeds onderdrukt,
mede omdat die aai in de dialecten voorkwam en dus min of
meer besmet was; men vond hem lelijk (Hellinga 1938, 203). De ei
is dus een cultuurverschijnsel, het resultaat van beschavend onderwijs.
Dank zij de medewerking van het moderne onderwijs, dat geen aandacht
en tijd meer heeft voor spreekonderwijs, is het ABN zijn voorbeeldfunctie
volledig kwijt geraakt. De meeste leraren (= onderwijzers) in het
basisonderwijs zijn niet eens in staat ABN te spreken of zelfs maar
iets wat er in de buurt komt, als ze het al zouden willen of durven.
Het hoeft trouwens ook niet want zuiver en correct spreken van het
Nederlands komt in het officiële onderwijsprogramma in Nederland
niet meer voor.
Doordat sturing of beschaving van het spreken in Nederland op alle
niveaus ontbreekt, krijgen natuurlijke spreekneigingen alle kans
om zich te laten gelden en breekt de aai met een vertraging
van vier eeuwen eindelijk door. Misschien speelt de vertrouwdheid
met het Engels bij veel jongeren daarbij ook nog wel enige rol.
Het ABN kent geen aai, het Engels dat de jeugd bereikt bij
monde van o.a. de Spaais Girls en bij gelegenheden als haausparties
des temeer. Die aai maar ook de aau krijgen daardoor
voor de Engelssprekende en Engels-horende Nederlander iets gewoons.9
De spreeksters van deze aai hebben
die in elk geval niet uit een eventueel dialect overgehouden. Ze
komen immers uit alle windstreken vandaan; ze hebben ook meestal
geen dialect gesproken.
Naast de natuurlijke neiging tot verlaging en de afwezigheid van
het corrigerende onderwijs, waardoor een eenmaal gevormde uitspraakvariant
zich kan consolideren, is hier zeker ook invloed van de mode aanwezig.
De opvallendste spreeksters van het Poldernederlands zijn namelijk
allemaal belangrijke jonge vrouwen, vrouwen beneden de veertig,
met succes als schrijfster, beeldend kunstenares, wetenschapster,
componiste en mediamedewerkster. Ze spreken goed en formuleren op
niveau. Het zijn vrouwen die hun eigen leven plannen en vorm en
inhoud geven. Maatschappelijk geslaagd en vaak in de belangstelling.
Vrouwen ook die weten te profiteren van de maatschappelijke en economische
veranderingen die op het conto geschreven worden van ons poldermodel,
dat ultieme gevolg van de egalisering van de samenleving, waardoor
werkgevers en werknemers het bijna altijd met elkaar eens zijn.
Wanneer Schröder daar nog
aan toevoegt dat "beide Sprechweisen nebeneinanderhergehen",
"auf der einen Seite die alte, die "mustergültige"; d.h.
die unnatürliche [!] der Oberschicht, auf der anderen Seite
die neue, die sogen. "vulgäre", "ungebildete", die natürliche
Sprechweise der Unterschicht, die meistens auch die Zukunftssprache
der Oberschicht ist", dan denkt men reeds met huivering aan
den tijd, dat beschaafde Hollanders besjlisjt, me~s (mensch),
sjich (zeg) en loupe (loopen) zullen zeggen. Een
zoodanige taalbeschouwing getuigt in den grond van de zaak van
een zoo zwartgallige kijk op de expansieve kracht der beschaving,
dat men aan allen vooruitgang zou wanhopen.... wanneer deze
pessimistische conclusie ten opzichte van de taal niet ten eenen
male in strijd was met de opvatting, die wij omtrent de verspreiding
van andere cultureele waarden hebben.
(G.G. Kloeke in Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde,
43e deel, blz. 178, Leiden 1924) |
5. Waarom vrouwen nu voorop lopen
Het is bekend, Trudgill wees er al op, dat de vrouwen zich in de
samenleving in het algemeen meer dan mannen waarmaken door hun taal
en zodoende in zeker opzicht ook extremer zijn dan mannen. Of beter,
waren, want door de al vaak bezongen egalisering van de samenleving,
met alles wat ermee te maken heeft, is de positie van de vrouw ook
sterk veranderd en daardoor is de statusbevorderende functie die
de taal had weer gereduceerd. Tegenwoordig ontleent men status aan
andere zaken dan de taal. En zoals te verwachten, is de reactie
op deze nieuwe situatie bij vrouwen extremer dan bij mannen. Wie
altijd al een beetje slonzig sprak, kan dat blijven doen, maar wie
zich eerst heeft ingespannen om correct, bijvoorbeeld ABN, te spreken
en zich nu - ik overdrijf een beetje - bevrijd weet uit het keurslijf
van dat keurige spreken, die gooit alle remmen los en geeft zijn
natuurlijke spreekneiging de ruimte. Het is in de ware zin een reactie.
Vandaar veel meer en veel extremere aai's bij vrouwen dan
bij mannen.
Het is het Nederlands van de eerste dochters in de taalgeschiedenis,
die zich in hun spraak zo opvallend onderschaaiden van hun
ouders en hun broers, nu eens niet door voorop te lopen in wat de
sociolinguïsten prestigevormen noemen, zoals de schoondochters van
Van Ginneken (1923) dat vroeger nog deden, maar door het spreken
van een variëteit met extreem verlaagde klinkers, die normaal de
kwalificatie 'plat' zou krijgen.
6. Wordt het Poldernederlands model?
Op de vraag of het Poldernederlands model wordt, is nog geen definitief
antwoord mogelijk. Zo is het Poldernederlands in fonetisch opzicht
nog weinig uitgekristalliseerd. Duidelijk is dat het voornaamste
en essentiële kenmerk ervan is een verwijdering van de ABN-norm,
door een algehele verlaging van de diftongen. Die verlaging heeft
zich nog niet gestabiliseerd tot een nieuwe norm; er zijn allerlei
gradaties hoorbaar, vaak zelfs bij één spreker.
Het Poldernederlands lijkt op dit ogenblik dus eerder het gevolg
van de afwezigheid van de wil om een bepaald soort Nederlands (ABN)
te spreken dan van de wil om een bepaald soort ander Nederlands
te spreken. Met andere woorden, de aai is tot op heden meer
het gevolg van natuur dan van cultuur. 10
Het maakt de realiteit van de verlaagde diftongen bij vrouwen er
niet minder op, zoals ook overduidelijk is dat steeds meer vrouwen
dit Poldernederlands gaan spreken. Cijfers die nodig zijn om dat
keihard te bewijzen zijn er nog niet. Maar opvallende en gemakkelijk
te observeren feiten spreken al duidelijke taal. Van de groep oudere
jonge vrouwen, zo tussen 30 en 40 jaar, spreekt voornamelijk de
categorie vrouwen die aan tafel zit bij Groenteman dit Poldernederlands.
Dat zijn de vrouwen die een belangrijke rol spelen in kunst en cultuur,
precies dezelfde groep die eerder al door Reker aangewezen is (Reker
1993). Bij jongere meisjes komt het Poldernederlands veel algemener
voor (ik beluister het bij mijn studentes, de meisjes in de winkels,
aan de telefoon of op de radio, de omroepsters in het Centraal Station
en de presentatrices van The Music Factory). Ze spreken het ook
onder alle omstandigheden. Eigenlijk druk ik me nog te zwak uit,
want vrijwel alle jonge meisjes spreken altijd Poldernederlands.
Het kan niemand meer ontgaan, dunkt me.
Een veelzeggend signaal is dat je ook in reclamespots steeds vaker
meisjes en vrouwen hoort die zo spreken, bijvoorbeeld in de 'jongeren'-versie
van de spot van de (Nederlandse) Belastingdienst, of de radioreclame
van het Uitzendbureau ('Heb je HBO of Universitaait, bel dan.....)
of Spaarbeleg ('Sparen op topsnelhaaid). Blijkbaar vinden reclamemakers
het normaal. Met andere woorden: het Poldernederlands lijkt al min
of meer geaccepteerd te zijn of zelfs model te worden, nu nog vooral
voor jonge meisjes, straks ook voor hun vriendjes. Die vriendjes,
jongens in het algemeen, doen het al wel, maar zowel quantitief
als qualitatief veel minder dan meisjes of vrouwen uit vergelijkbare
categorieën.11
Maar dat onderscheid gaat verdwijnen
en later zullen al hun kinderen en kleinkinderen Poldernederlands
spreken. Dan noemen we het gewoon weer Standaardnederlands of misschien
wel ABN.
7. De naam Poldernederlands
Ik heb dit ABN van de toekomst Poldernederlands genoemd
om de volgende redenen. Ten eerste en vooral omdat ik meen het te
kunnen verbinden met de Nederlandse maatschappij van dit moment,
die zich verheugt in het economische succes dat wordt toegeschreven
aan het befaamde 'poldermodel'. Dat is een maatschappij waarin het
begrip Algemeen Beschaafd Nederlands tot een anachronisme geworden
is, zoals trouwens meer vormen van beschaving. De artikelenreeks
in De Volkskrant (1998) over (het verdwijnen van) Normen en Waarden
is in dit verband veelzeggend. Ik waag de stelling dat de mentaliteit
die inherent is aan het poldermodel, namelijk die van individualisme,
privatiseren, flexibiliseren en dat-maak-ik-zelf-wel-uit, ook de
opkomst van het Poldernederlands bevorderd heeft.
De tweede reden is dat ik wil benadrukken dat het Poldernederlands
zijn oorsprong in elk geval niet in een stadsdialect gevonden heeft,
zeker niet in het Amsterdams, maar - zo al - hoogstens indirect
in verband gebracht kan worden met (Hollandse) plattelandsdialecten.
Recente ontwikkelingen van die dialecten maken de kans op een rechtstreeks
direct verband overigens alleen maar kleiner (Goeman 1984, blz.
123-126). Ontlening uit de dialecten lijkt me daarom uitgesloten,
wel is er overeenkomst in die zin dat beide aai's het resultaat
zijn van dezelfde verlagingstendens, alleen in de dialecten heeft
die zich vier eeuwen eerder kunnen en mogen manifesteren dan in
het Algemene Nederlands.
De derde reden waarom ik voor de naam Poldernederlands gekozen
heb, is, als ik eerlijk moet zijn, dat ik het zelf ook nogal plat
vind, dat Poldernederlands, maar dat mag ik natuurlijk niet
zeggen als objectief taalkundige. Hoewel, de onderzoekers van NASA
hoeven dat puin op Mars ook niet mooi te vinden om er laaiend enthousiast
over te kunnen zijn.
** Voor
de fonetische notatie gebruik ik SAMPA
** For the phonetic notations
I use the computer readable phonetic alphabet SAMPA
Terug
Noten
1. Ik heb veel profijt gehad van opmerkingen
van Renée van Bezooijen, Ton Goeman en Johan Taeldeman. Terug
2. Toen ik de verantwoordelijke instantie vroeg
of dat geen vergissing was, werd mij te verstaan gegeven dat men
er vanuit ging dat voor alle kerndoelen Nederlands automatisch geldt
dat het ABN uitgangspunt is. Wat de ambtenaar met 'uitgangspunt'
bedoelt, is mij niet duidelijk, wat ik zeker weet, is dat het niet
uitdrukkelijk vermelden van een kerndoel ABN betekent dat
er totaal geen aandacht aan besteed zal worden. In het hele Nederlandse
onderwijsbestel, van laag tot hoog, is het onderdeel 'correct spreken'
totaal afwezig. Wat dat gaat betekenen voor de kansen val die kindertjies
van onze kleurrijke samenleving laat zich raden. Terug
3. Er is trouwens al eens eerder gewezen op
het merkwaardige feit, dat de meeste personen die in Amsterdam de
aandacht trekken (terecht of ten onrechte) daar niet geboren en
opgegroeid zijn. Amsterdam heeft ze naar zich toegetrokken, maar
neit voortgebracht. Terug
4. Mij meegedeel door mevrouw S.Leydesdorff,
die vanaf de jaren vijftig in Amsterdam-Zuid gewoond heeft. Terug
5. Er bestaan plannen het Poldernederlands tot
onderwerp van een onderzoeksproject te maken, waarin naast taalkundige
ook fonetici. Terug
6. De dochter (27) van Mevrouw F. Koopmans-Van
Beinum (Instituut voor Fonetische Wetenschappen, Amsterdam), die
arts, spreekt het beschreven Nederlands; vooral de opvallende aai.
Haar broer (22) spreekt een ander Nederlands.
Ook de dochter van de heer A. Goeman (Meertens-Instituut, Amsterdam),
die studeert aan de Academie voor Bouwkunst, spreekt vanaf haar
Lyceumtijd deze variant van het Nederlands. Haar vriendinnen die
van buiten Amsterdam komen, spreken hetzelfde. Deze vrouwen spreken
zo in alle denkbare (ook offiële) omstandigheden, zonder dat
iemand er zich aan stoort. Hij is het met mij eens dat het beslist
geen Amsterdams is.
De zoon van Goeman volgt HBO aan dezelfde instelling als zijn zuster
maar spreekt anders, ook in het gezelschap van zijn vrienden en
voetbalteamgenoten.
Overbodig te zeggen dat ik mijn beide informanten zeer erkentelijk
ben. Terug
7. Om enige idee te geven van de categorie
vrouwen waar het omgaat, enkele gegevens:
- Historica (27), geboren in Haarlem, vanaf haar 19e woonachtig
in Amsterdam;
- Grafisch ontwerpster (35), geboren in Groningen, vanaf haar
18e woonachtig in Amsterdam;
- Radiomedewerkster (32), geboren in Zandvoort, woonachtig in
Hilversum;
- Politica (40), geboren in Leidsendam, daarna woonachtig in Den
Bosch, tenslotte in Amsterdam;
- Radiomedewerkster (45), geboren in Rotterdam, daarna woonachtig
in Twente, nu Amsterdam.
Verder bezit ik opnames van nog een aantal vrouwen, waarvan de spraak
onmiskenbaar Poldernederlands is, maar waar ik nog geen nadere gegevens
van heb. Terug
8. Dat heeft Johan Taeldeman me meegedeeld;
ik dank hem vriendelijk. Terug
9. Harrie Scholtmeijer wees me op een reclamespreuk
van zowat zes jaar geleden: 'Dit is de tijd // voor een Coca Cola
Light' (Zie Scholtmeijer 1992, 53). Terug
10. Hellinga stelt zich op blz. 193 de vraag
'Of niet ai klankwettig is en ei ... een cultuurverschijnsel?'
(Hellinga 1938, 193), die hij op blz. 203 'met een gerust "ja" beantwoordt.
Terug
11. Met categorieèn bedoel ik ook bepaalde
situaties waarin mannen en vrouwen in dezelfde functies werkzaam
of aanwezig zijn.
Vergelijk bijvoorbeeld eens de spraak van mannen en vrouwen:
- in het Radio-1-Journaal
- bij de wegenverkeersinformatie op de radio
- bij de meteo-consult, idem
- bij de presentatie van TV-programma's
- in de collegezaal (studenten maar ook docenten!!)
- in het huisgezin (broers en zusters)
Terug
Bibliografie
- Bezooijen 1994, R. van
- 'Aesthetic evaluation of Dutch language varieties' in: Language
and Communication, 14, 253-263.
- Bezooijen 1995, R. van
- 'De esthetische beoordeling van taalvariëteiten als functie
van leeftijd en regionale herkomst van luisteraars' in: Proceedings
Tweede Sociolinguistische Conferentie, Lunteren, 67-81.
- Brouwer 1978, D.
- 'Taalgebruik van vrouwen en mannen in de westerse maatschappij',
in: Brouwer (e.a.) 1978, blz.105-146.
- Brouwer (e.a.) 1978, D.
- Vrouwentaal en mannenpraat, Amsterdam, Van Gennep.
- auteurs: Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) Enschede
1996
- Concept Herziene kerndoelen basisonderwijs
- Cornips 1994, L.
- Syntactische variatie in het algemeen Nederlands van Heerlen,
Amsterdam, IFOTT.
- Daan 1949, Jo
- Hij zeit wat! Grepen uit de Amsterdamse volkstaal, Amsterdam,
Jacob van Campen.
- Daan 1977, J. en M. Francken
- Atlas van de Nederlandse Klankontwikkeling I en II, Amsterdam,
B.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.
- Donselaar 1987, J. van
- 'Klinkers in de randstad', in Onze Taal, jrg. 56, nr.
6, blz. 82.
- Elias 1977, M.
- Plat-haags, Amsterdam, Instituut Algemene Taalwetenschap.
- Gerritsen 1978, M.
- 'Het dialekt van vrouwen, nu eens ouderwets dan weer modern',
in Brouwer (e.a.) 1978, blz. 40-68.
- Ginneken 1923, J. van
- Nederlandsche Dialectstudie, Utrecht-Nijmegen, N.V. Dekker
& v.d. Vegt en J.W. v. Leeuwen.
- Goeman 1984, A.C.M.
- Klank- en Vormverschijnselen van het Dialect van Zoetermeer,
Amsterdam , P.J. Meertens-Instituut.
- Goeman 1994, A.
- 'Geen Great Vowel Shift in de Nederlandse dialecten', in Dialectfonologie
(red. G.E. Booij en J. van Marle), Amsterdam, P.J.Meertens-Instituut.
- Hellinga 1938, W.
- De opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands,
herdrukt in: Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse
taalcultuur, Arnhem 1968.
- Houtermans 1996-1997, M.
- 'De standaarduitspraak: theorie en attitude'; licentiaatsverhandeling
Université catholique de Louvain (niet gepubliceerd).
- Jansen 1977, F.
- 'Verandering van diftongen: een kwantitatieve benadering van
de Zaanse [ai] en [Bi], in Spektator 7, blz. 1-15.
- Reker 1993, S
- 'Een verandering in de Nederlandse taal'; persbericht Radio
Noord, Groningen 30 augustus 1993.
- Schatz 1986, H.
- Plat Amsterdams in its social context: A sociolinguistic
study of the dialect of Amsterdam, Amsterdam, P.J.Meertens-Instituut.
- Scholtmeijer 1992, H.
- Het Nederlands van de IJsselmeerpolders, Leiden diss..
- Smakman 1998, D. en R. van Bezooijen
- 'Een verkenning van populaire ideeën over de standaardtaal in
Nederland', in dit themanummer.
- Stroop 1984, J.
- 'Polariserende Regels', in: Spektator 13, blz. 346-360.
- Stroop 1991, J.
- 'Welk Nederlands na 1992?', in Het Nederlands na 1992; teksten
van lezingen, Congres november 1991, Amsterdam, LVVN.
- Stroop 1998, J.
- Poldernederlands: Waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam.
Bert Bakker.
- Taeldeman 1996, J.
- 'Taalattitudes, taalgebruik en sekse in Vlaanderen', in Verslagen
van het RUG-centrum voor genderstudies, nr. 5, blz.7-32.
- Velde 1996, H. van de
- Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands
(1935-1993), Nijmegen, diss.
- Voortman 1994, B.
- Regionale variatie in het taalgebruik van notabelen. Een
sociolinguïstisch onderzoek in Middelburg, Roermond en Zutphen,
Amsterdam, IFOTT.
- Wal 1992, M. van der
- Geschiedenis van het Nederlands (in samenwerking met
Cor van Bree), Utrecht, het Spectrum.
- Weijnen 1991, A.
- Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten,
's-Gravenhage SDU.
uit: Taal en Tongval, Standaardisering
in noord en zuid. Themanummer 10 (1997). Amsterdam, pp. 10-29.
Article published on the WWW: October 1999
j.stroop@hum.uva.nl
|
|