Het was in de laatste weken van april 1997. Het Nationaal Comité
4 en 5 mei bleek een nieuwe manier te hebben bedacht om de Dodenherdenking
onder de aandacht van jongeren te brengen. Op gezette tijden was
namelijk op de radio een spotje te horen waarin een vrouw zei: 'Op
de vierde mei is het twee minuten stil in Nederland, om ons te realiseren
dat we hier in vrijheid stil kunnen en mogen zijn.' Van wie die
stem was, wist ik toen nog niet.
Ik luisterde niet zozeer naar de inhoud van de boodschap, maar
naar het spraakgebruik en de stem. Het lag er dik bovenop: de bedoeling
was dat jonge mensen zich door deze stijl, deze taal en deze stem,
aangesproken zouden voelen. Zo praten onze jongeren, moet er gedacht
zijn.
Tijdens de Dodenherdenking op 4 mei 1997 om 8 uur werd alles duidelijk:
er zat een hele strategie achter, want daar verscheen op het podium,
ten overstaan van het ganse volk, Trijntje Oosterhuis van de popgroep
Total Touch, die iets zou voorlezen. Het was een gedicht
waarvan de belangrijkste gedachte was dat de verleden tijd van oorlog
vrede is, en omgekeerd. Ik herkende de stem van het radiospotje.
|
Klik op het speakertje
om het geluidsfragment
te starten |
Vanaf die dag heb ik Trijntje beschouwd als de kroongetuige van
wat later het Poldernederlands zou gaan heten. In de eerste plaats
omdat ze sprak van de vierde maai, en alle andere ei's
en ij's dezelfde behandeling gaf, maar ook om het interessante
aspect dat haar spraak door het Nationaal Comité kennelijk officieel
geaccepteerd werd. Misschien hadden ze Trijntje wel nooit horen
praten - in het Nederlands dan, want ze zingt in het Engels -, maar
is er gewoon gezegd: die Trijntje is zo populair onder jongeren,
die moeten we nemen. In elk geval ben ik ben van mening dat het
respectabele Nationaal Comité 4 en 5 mei bewezen heeft de tekenen
des tijds goed te verstaan. En de volgende dag mocht Trijntje zelfs
per helikopter haar boodschap overal in den lande gaan uitdragen.
Een prachtige bijkomstigheid is dat zeer velen mijn kroongetuige
op die vierde mei gehoord hebben en dus een idee hebben van wat
ik onder Poldernederlands versta. Ik moet wel opmerken dat wat we
toen hoorden een spreekster was die voorlas en zorg besteedde aan
haar spraak. Zelf zegt ze daarover: 'Ik dacht dat ik het heel netjes
had gedaan.' (Het Parool, 9 mei 1998).
In spontane spreeksituaties worden bepaalde aspecten van een taalvariëteit
ofwel prominenter of ze verdwijnen juist. Dat heeft alles te maken
met de vraag of een bepaalde taalvariëteit prestige heeft of als
minderwaardig beschouwd wordt. Nu ik ook wat interviews met Trijntje
Oosterhuis beluisterd heb, stel ik vast dat er weinig verschil te
horen is tussen haar bestudeerde en haar spontane spreken en dat
ze haar spraak niet als verbeterbaar ziet. Ze zei het ook: 'Ik praat
een beetje plat. Dat ben ik, weet je. Dit is Trijntje. Ik kom uit
Amsterdam' (Studio, nr. 23, 6-12 juni 1998). Of ze daar ondertussen
nog zo over denkt, weet ik niet. Ze heeft nogal wat kritiek te horen
gekregen, waar ze van baalde, zoals ze zegt in het al genoemde Studio.
Maar ze is niet de enige die zo praat en ze is bovendien in goed
gezelschap.
Taalverandering - niet in de betekenis dat er woorden bij komen
of af gaan, maar in de betekenis dat onze spraakklanken veranderen
- is een verschijnsel dat iedereen kan waarnemen. Maar sommige verschijnselen
merk je pas op als ze er al een poosje zijn, zeker als ze zich geleidelijk
aan voordoen. Je hoeft maar naar oude opnames van het Nederlands
te luisteren - en dat hoeven nog niet eens heel oude te zijn - om
te horen dat het anders klinkt dan het Nederlands van nu.
Bij het beluisteren van ouder Nederlands, bijvoorbeeld in het radioprogramma
OVT (Onvoltooid Verleden Tijd, bij de VPRO op zondagochtend),
moet er wel rekening mee gehouden worden dat de sprekers van toen
meestal iets voorlazen en dat in vroeger jaren een microfoonsituatie
alleen al voor een verheven sfeer zorgde. Maar er is ook nog wel
spontane spraak te beluisteren, zelfs uit de periode vóór de oorlog.
Dat zijn reportages van onder andere voetbalwedstrijden, gebeurtenissen
rond het Koninklijk Huis en oorlogsreportages.1
Na de oorlog wordt het aandeel van spontane
spraak in het bewaard gebleven gesproken Nederlands gaandeweg groter.
Wat dan opvalt is dat ook daar de slot-n aan het eind van
werkwoordsvormen en van zelfstandige naamwoorden nog zo nadrukkelijk
werd uitgesproken: lopen, werken, boeken. Zo
ongeveer als Frits Bolkestein het als een van de weinigen nog steeds
doet. Maar die moest dat waarschijnlijk van zijn vader, die voorzitter
was van de commissie die in 1939 aanbevelingen deed 'ter bevordering
van een meerverzorgd mondeling taalgebruik'. 'Door het laten horen
van n's geeft de spreker aan zijn taal een cachet van verzorgdheid',
aldus Bolkestein senior cum suis.2
Bolkestein junior was toen zes en hij was
vast erg gehoorzaam.
Naast het verdwijnen van de slot-n vinden we ook andere
veranderingen in het gesproken Nederlands terug in het rapport van
de commissie-Bolkestein. Het waren nieuwe verschijnselen die toen
nog werden afgekeurd en waarvan men vond dat ze gecorrigeerd moesten
worden. De taalgemeenschap heeft er zich niet veel van aangetrokken,
want de afgekeurde veranderingen hebben later toch doorgezet. Voorbeeld
is 'de dikwijls "Amsterdams" genoemde gewoonte om geen onderscheid
te maken tussen s/z, f/v, ch/g', aldus het
rapport van voornoemde commissie. Dat onderscheid bestaat in het
algemeen Nederlands tegenwoordig nauwelijks meer en bijna niemand
lijkt er zich aan te storen.
Zo'n verschijnsel als het verdwijnen van dat onderscheid tussen
paren van medeklinkers is zo'n taalverandering die in het verleden
maar moeilijk te onderzoeken was. Taalkundigen zijn daar vaak heel
mistroostig van geworden. Je hoorde dat er iets veranderd was, maar
je kon nooit vaststellen wanneer dat begonnen was, hoe het veranderingsproces
verliep, maar vooral wat de oorzaak ervan was. Er was een variant
A en later een variant B, maar hoe A tot B geworden was, daar viel
niets over te zeggen.
Tegenwoordig beschikken taalkundigen over nieuwe onderzoekmethodes
waarmee het proces van taalverandering behoorlijk goed te beschrijven
valt. Ze gebruiken daarvoor opnames van personen uit verschillende
leeftijdsgroepen en kunnen dan bijvoorbeeld vaststellen hoe een
verschijnsel van generatie op generatie steeds vaker voorkomt. Zo'n
patroon wordt gebruikt om een situatie uit het verleden te reconstrueren.
Deze methode heet die van de 'schijnbare tijd' (apparent time).
Nog mooier en ook betrouwbaarder is het als je over oude opnames
kunt beschikken, die dan bovendien nog een behoorlijk lange periode
beslaan. Dat overkwam Hans van de Velde, die voor zijn proefschrift
het Nederlands van radioreportages uit de periode 1935-1993 kon
vergelijken (Van de Velde 1996). De opnames worden in het Omroepmuseum
bewaard.
Toen ik het Poldernederlands ontdekte en het zijn naam gaf, bestond
het natuurlijk al enige tijd. Bij herlezing van mijn vroegere publicaties
merkte ik zelfs dat ik al eerder op een paar verschijnselen heb
gewezen die als een soort voorbode van de latere 'ontdekking' beschouwd
kunnen worden. Zo constateerde ik op 21 november 1991 tijdens een
congres van de Landelijke Vereniging van Neerlandici bijvoorbeeld:
'Een andere vocaal die aan het veranderen is in de taal van beschaafden,
is de diftong die uit de lange hoge vocaal /i./ is voortgekomen.
In het echte Standaard-Nederlands is [ei] er de representant van:
blijven, tijd, kijken, enzovoort. Steeds vaker
is tegenwoordig een duidelijke verlaagde diftong te horen die in
de buurt komt van de Engelse en Duitse aai (blaiven,
taid, kaiken).' (Stroop 1991:44)
Twee jaar later, op 15 september 1993, vond in De Melkweg te Amsterdam
het taalfestival 'Let's Go Dutch' plaats. Dat was in dezelfde tijd
dat Paul de Leeuw veel succes had met zijn liedje Blaaif baai
maai, althans zo klonk het in mijn oren. Ik gebruikte dat liedje
als illustratie van mijn observatie dat de ei van het ABN
steeds vaker als aai werd uitgesproken. Ik had daarbij nog
geen bepaalde categorieën sprekers op het oog.
De aai-uitspraak begon ook anderen op te vallen. In 1992
merkte Harrie Scholtmeijer, in zijn dissertatie over de taal in
de IJsselmeerpolders, op dat de [ai]-uitspraak van de diftong ei
bij jongeren steeds meer voorkomt. Op grond daarvan waagt hij de
voorzichtige voorspelling dat de [ai] de variant van de toekomst
wordt (Scholtmeijer 1992, 53). Voor de goede orde: de fonetische
notatie [ai] is gelijk aan de gewone schrijfwijze aai, zoals
in fraai. Ik geef aan deze schrijfwijze de voorkeur (boven
ai), omdat hij het best weergeeft wat ik meen te horen.
Nog eerder was de opkomst van diezelfde aai bij jonge Hagenaars
(tussen 20 en 30 jaar) gesignaleerd door Elias (1980) en bij jonge
Rotterdammers door Van den Ende (1985; aangehaald bij Scholtmeijer
1992:53), maar of dat precies hetzelfde verschijnsel is, staat nog
te bezien. Als het daar bijvoorbeeld vooral in de lagere klasse
voorkomt, is er sociolinguïstisch gezien een wezenlijk verschil
met het Poldernederlands, dat de taal is van een hogere klasse.
Het is dus jammer dat deze onderzoeken zich beperkt hebben tot jongens
en tot de lagere klasse. Dat is des te meer te betreuren aangezien
de jongeren die bij het onderzoek betrokken waren, ondertussen veertigers
geworden zijn. De meisjes uit die leeftijdscategorie spelen een
namelijk belangrijke rol in de beginperiode van het Poldernederlands.
Maar hoe die in de jaren zeventig spraken, weten we niet en kunnen
we alleen maar reconstrueren, volgens de al genoemde methode van
de 'schijnbare tijd' dus.
In september 1993 vestigde dialectoloog Siemon Reker in zijn radioprogramma
AHA, op Radio Noord (Groningen) de aandacht op de verandering ei
> ai (in de spelling van Reker!) in de Nederlandse taal,
die hij aantrof - en dat is heel opmerkelijk - bij 'jongere, vrouwelijke
vertegenwoordigers uit de wereld van kunst, wetenschap en politiek'
(zie bijlage 1, Persbericht Radio Noord).
De ether- en kabelfrequenties van die Groningse
zender sluiten uit dat ik Reker zijn programma gehoord heb. Hij
heeft er mij naar aanleiding van mijn artikel in Noordzee
(1998) van op de hoogte gebracht. Onze observaties en bevindingen
zijn dus onafhankelijk van elkaar ontstaan. Ze frapperen door hun
overeenkomst, vooral wat de omschrijving van de groep spreeksters
betreft. Ik schreef in Noordzee namelijk: 'Jonge vrouwen... Vrouwen
die het gemaakt hebben: een grafisch ontwerpster, een componiste,
een schrijfster, een filmmaakster, een historica, een politica,
een radiopresentatrice.' De waarnemingen van Reker en mijzelf versterken
elkaar in hoge mate, iets wat in dit prille stadium van onderzoek
niet onbelangrijk is.3
Mijn oren gingen pas echt open toen ik geregelde kijker werd van
het programma De Plantage van Hanneke Groenteman, dat de
afgelopen jaren elke zondag om 17.00 uur rechtstreeks werd uitgezonden
vanuit studio De Plantage in Amsterdam. In elke uitzending voerde
Groenteman gesprekken naar aanleiding van een actuele gebeurtenis
op het terrein van de cultuur, zoals een nieuw boek, een film, een
compositieprijs, een toneelstuk of een opdracht op het terrein van
de beeldende kunst.
De uitgenodigde gasten spelen op hun gebied een belangrijke rol.
Je kunt ze met een groot woord 'cultuurdragers' noemen. Maar zoals
ze praatten dat was geen ABN en ook geen Standaardnederlands.4
Het was ook anders dan het taalgebruik van
de gastvrouw. Het leek waarachtig wel op de spraak van Trijntje
Oosterhuis, maar die is jonger dan de gemiddelde gast van De
Plantage. Er zaten in die spraak elementen die ik associeerde
met 'plat' praten, maar het geheel was dat bepaald weer niet, want
er werd wel degelijk op niveau gesproken en goed geformuleerd. Wat
me ook erg opviel was de grote onderlinge overeenkomst tussen de
sprekers, vooral door de al eerder genoemde aai. Maar ook
dat het vrouwen waren die dit taalgebruik tentoonspreidden. De mannen
die aan dat programma meewerkten, deden het niet of veel minder.
Toen mijn oren eenmaal gevoelig waren geworden voor deze manier
van spreken, begon ik het zo ongeveer overal te horen, en bijna
altijd bij vrouwen: in actualiteitenprogramma's op de radio, in
nieuwsrubrieken, sportuitzendingen en talkshows. Verder bij de presentatrices
van discussieprogramma's op tv, van alle zenders overigens, publiek
en commercieel. Het noemen waard zijn ook de presentatrices van
de deels Nederlandstalige muziekzender (The Music Factory), die
elke dag op tv is.
Nu had ik eindelijk ook een onderwerp voor een lezing die ik zou
houden tijdens het symposion van het tijdschrift Taal en Tongval
op 12 december 1997 te Gent, over de standaardisering van het Nederlands.
In oktober had ik een titel: 'Wordt het Poldernederlands model?'.
Daarmee was mijn 'ontdekking' een feit geworden: ik kon het fenomeen
definiëren en had het een naam gegeven. En toen een paar maanden
later mijn artikel in Noordzee verschenen was, begon iedereen
het te horen, zo leek het wel.
Bijlage 1
Persbericht Radio-Noord, Groningen, 30 augustus 1993
betreft uitzending AHA, zondag 5 september van 11.00-11.25 uur.
Siemon Reker waagt zich in de komende uitzending van het Radio-Noord-programma
AHA, zondagochtend van 11.00-11.25 uur, aan een voorspelling over
een verandering van het Nederlands. Dat het Gronings aan snelle
veranderingen onderhevig is, dat is de laatste jaren uitgebreid
onderzocht. Maar dat ook het Standaardnederlands op het ogenblik
duidelijk bezig is zich nieuwe klanken eigen te maken, is veel minder
bekend.
Net op het moment dat Groningers hun kinders ABN leren (omdat vrijheid
zoveel netter klinkt dan vrijhaid) juist dan blijken jongere
sprekers van het Nederlands veeleer vraihaid te gaan zeggen.
De overgang van de Nederlands ij en ei naar ai
wordt geillustreerd met stukjes uit interviews met jongere vrouwelijke
vertegenwoordigers uit de wereld van kunst, wetenschap en politiek,
afkomstig uit deverse regio's van het land. Dat zijn de trendzetters
van de toekomst. Terug
Noten
1. Er is een cd-box uitgebracht 'Stemmen des
tijds 1936-1945' samengesteld door het Omroepmusuem, waarop ook
veel Nederlands. Gedistribueerd door Records Marketing Benelux,
Nieuwegein. Terug
2. De commisie-Bolkestein was benoemd door het
hoofdbestuur van de Vereniging van Leraren in Levende Talen. Het
Rapport is in extenso afgedrukt in Levende Talen april 1939, blz.
84-99. Wat een tijden: een rapport over verzorgd mondeling taalgebruik!
En een commissie waarvan de voorzitter, mischien wel mede op grond
van dit rapport, minister van Onderwijs werd! Terug
3. De bedoeling is het Poldernederlands tot
onderwerp van een onderzoeksproject te maken. Daartoe zal een aanvraag
voor financiering worden ingediend. De opzet zal zijn die van een
min of meer klassiek fonetisch-sociolinguïstisch onderzoek:
groepen vrouwelijke sprekers, een groep mannelijke sprekers, verschillende
stijlen, enzovoort. Een belangerijke onderdeel van het beoogde onderzoeksproject
'Poldernederlands' zal bestaan uit een fonetisch onderzoek. Dat
zal duidelijkheid moeten verschaffen over de precieze fonetische
kwaliteit van de klinkers van het Poldernederlands. Terug
4. Ik gebruik in dit boek de
term 'ABN' voor 'min of meer accentloos Nederlands', zoals gesproken
door o.a. Hanneke Groenteman, Harmen Siezen, Frits Spits, Henny
Stoel en Paul Witteman. Met 'Standaardnederlands' bedoel ik keurig
en algemeen geaccepteerd Nederlands, maar met bijvoorbeeld wat regionale
eigenaardigheden, zoals dat van oud-minister Hans van den Broek,
minister Tineke Netelenbos, oud-staatssecretaris Marcel van Dam,
burgemeester en oud-politicus Thijs Wöltgens en mijzelf. Het verschil
tussen beide soorten Nederlands is een kwestie van graad. 'Algemeen
Nederlands' of '(Algemene) Omgangstaal' gebruik ik als verzamelnaam
voor al het Nederlands dat je in het openbare leven hoort gebruiken,
dus inclusief ABN en Standaardnederlands, maar ook minder 'verzorgde'
variëteiten. Terug
Bibliografie
- Elias, M.
- Plat-haags, Amsterdam 1977 (Instituut Algemene Taalwetenschap).
- Scholtmeijer, H.
- Het Nederlands van de IJsselmeerpolders, Leiden 1992
(dissertatie).
- Stroop, J.
- 'Welk Nederlands na 1992?', in: Het Nederlands na 1992;
(LVVN-jaarboek 1991), Amsterdam 1991, blz. 36-57.
uit: Stroop, J. Poldernederlands; waardoor
het ABN verdwijnt. Amsterdam 1998, blz. 9-15.
Article published on the WWW: October 1999
j.stroop@hum.uva.nl
|