Elk jaar wordt er bij de opleiding Algemene Taalwetenschap een
onderzoekscollege aangeboden op het gebied van de taalvariatie.
Het is een keuzevak, dus voor niemand verplicht. Dit jaar was het
onderwerp: "Het Poldernederlands: hoe kijkt men er tegen aan?".
Aanleiding vormde het verschijnen van het boek Poldernederlands.
Waardoor het ABN verdwijnt van Jan Stroop (Amsterdam: Bert Bakker,
1998). Zes studentes, van de studierichtingen Nederlands, Algemene
Taalwetenschap en Engels, melden zich aan. De begeleiding werd verzorgd
door Renée van Bezooijen, in nauwe samenwerking met Jan Stroop,
die vooral veel tijd heeft gestopt in het verzamelen van geschikt
spraakmateriaal en het werven van proefpersonen voor de luisterexperimenten.
We wilden vooral weten hoe het Poldernederlands, een accent van
het Standaardnederlands dat volgens Jan Stroop in eerste instantie
vooral door ambitieuze hoogopgeleide vrouwen wordt gebruikt en met
name gekenmerkt wordt door een verlaging van het eerste element
van de diftongen /ei/, /ui/ en /au/ op mensen in Nederland overkomt
vergeleken met andere accenten van het Standaardnederlands. Daartoe
hebben we een band gemaakt met spontane-spraakfragmenten van 15
hoogopleide vrouwen: 3 met een ABN-uitspraak, 3 met een Amsterdams
accent, 3 met een 'Algemeen Hollands' accent (niet gebonden aan
een van de grote steden in de Randstad) en 6 met een Poldernederlands
accent. De inhoud van de fragmenten werd zo neutraal mogelijk gehouden.
De fragmenten zijn aangeboden aan vier groepen luisteraars: 20
jongere vrouwen (gemiddeld 21 jaar) uit de Randstad, 20 oudere vrouwen
(gemiddeld 48 jaar) uit de Randstad, 20 jongere vrouwen (gemiddeld
21 jaar) uit de 'provincie' (Noord-Brabant, Limburg en Gelderland)
en 20 oudere vrouwen (gemiddeld 49 jaar) uit de provincie. Hun werd
gevraagd om de fragmenten in twee afzonderlijke rondes te beoordelen,
eerst met betrekking tot de persoonlijkheid van de spreeksters ('Hoe
komen deze spreeksters op u over'?) en vervolgens met betrekking
tot hun spraak ('Wat vindt u van hun manier van spreken'?). De beoordeelde
persoonlijkheidskenmerken omvatten: weinig lef - veel lef, onzeker
- zelfverzekerd, niet ambitieus - ambitieus, afhankelijk - onafhankelijk,
vrouwelijk - mannelijk, laag opgeleid - hoog opgeleid. De beoordeelde
spraakkenmerken omvatten: plat - ABN, afwijkend - normaal, ouderwets
- modern, lelijk - mooi, slordig - verzorgd, niets voor mij - echt
iets voor mij.
De VDW-berichten vormen niet de geëigende plaats om alle resultaten
van het onderzoek te presenteren. Maar ik kan toch niet nalaten
een klein tipje van de sluier op te lichten en de uitkomsten van
één enkele schaal aan u te presenteren, namelijk niets voor mij
(schaalwaarde 1) - echt iets voor mij (schaalwaarde 7). In
de afgebeelde figuur staan de over telkens 20 luisteraars gemiddelde
schaalwaarden afgebeeld, afzonderlijk voor de vier luisteraargroepen
(Randstad Jong, Randstad Oud, Provincie Jong, Provincie Oud) en
de vier accenten van de spreeksters (Poldernederlands, ABN, Hollands,
Amsterdams).
|
Uit deze figuur kan heel wat worden opgemaakt.
Er is er een opvallend verschil tussen aan de ene kant de oordelen
van de oudere vrouwen uit de Randstad (RO) en aan de andere kant
de overige vrouwen (RJ, PJ en PO): de eerste groep identificeert
zich veel meer met het ABN, het Hollands en het Amsterdams. Vooral
het verschil tussen de twee groepen uit de Randstad (RJ en RO) in
de oordelen over het ABN is groot. Met andere woorden, Randstedelijke
vrouwen van rond de 50 hechten er veel sterker aan om ABN te spreken
dan Randstedelijke vrouwen van rond de 20. Blijkbaar verlies het
ABN in de Randstad, althans bij vrouwen, sterk aan aantrekkingskracht.
In de provincie lijkt er van ABN-verlies nauwelijks sprake te zijn:
de verschillen tussen de oordelen van PJ en PO zijn verwaarloosbaar
klein.
Absoluut gesproken verschillen de
oordelen voor het Poldernederlands nauwelijks tussen de jongere
vrouwen uit de Randstad, de oudere vrouwen uit de Randstad en de
jongere vrouwen uit de Provincie. Alleen de oudere vrouwen uit de
provincie staan er vergeleken met de andere drie groepen negatief
tegenover. Relatief gesproken, als de oordelen voor het Poldernederlands
vergeleken worden met die voor het ABN, ziet het beeld er heel anders
uit. Dan blijken de twee oudere groepen het ABN verre te verkiezen
boven het Poldernederlands, terwijl het de twee jongere groepen
nauwelijks uit lijkt te maken of ze nou ABN of Poldernderlands spreken.
Vooral het gebrek aan differentiatie tussen ABN en Poldernederlands
bij de jongere vrouwen uit de Randstad is opvallend.
Deze conclusies zijn gebaseerd op het idee dat een schijnbare tijdsbenadering
(dat wil zeggen de aanname dat verschillen tussen proefpersonen
van verschillende leeftijden gemeten op eenzelfde tijdstip op een
taal(attitude)verandering wijzen) geldig is. In principe kan er
ook sprake zijn van een zogenaamd age grading effect, in die zin
dat jongere mensen in het algemeen misschien minder differentiëren
in hun attitudes tegenover verschillende taalvariëteiten dan oudere
mensen. Met de voorliggende uitkomsten is deze tweede verklaring
echter niet aannemelijk, aangezien de leeftijdsverschillen zich
niet systematisch voordoen bij het Hollands en het Amsterdams, alleen
bij het Poldernederlands en het ABN.
Voorlopig houden we het erop dat het Poldernederlands vooral in
de Randstad onder vrouwen in opmars is, ten koste van het ABN.
Article published on the WWW: October 1999
j.stroop@hum.uva.nl
|