Joop van der Horst, 'Poldernederlands', in Leids Dagblad/Haarlems Dagblad, 11 april 1999 en De Standaard, 18 april 1999

Joop van der Horst

Poldernederlands


De taalkundige Jan Stroop ken ik goed. Kan je denken! Aardige man, heel muzikaal, bespeler van de trombone, de piano en het orgel, hij heeft een hele reeks van interessante taalkundige boeken en artikelen gepubliceerd, weet alles van molenbouwersterminologie, en ook van leven en werken van J.P. Heije, die de dichter was van het beroemde "karretje op de zandweg reed". Ik mag hem. Af en toe laat hij de mensen graag schrikken. Dat kan hij goed, de mensen laten schrikken. Maar hij bedoelt het niet kwaad. Daar sta ik voor in. Nu heeft hij weer iedereen op de kast met dat Poldernederlands van hem.

Een paar weken geleden verscheen aflevering 1 van een splinternieuw tijdschrift: "Noordzee". Het is een tijdschrift voor iedereen met speciale belangstelling voor de Nederlanse taal en Nederlandstalige literatuur. In de eerste plaats neerlandici en germanisten, maar verder natuurlijk ook iedereen die daar gewoon eens meer over wil weten. Een prachtig tijdschrift, als ik het zeggen mag. In dat nieuwe tijdschrift pakt Jan Stroop uit met een artikel over "Poldernederlands".

Poldernederlands (meteen een nieuw woord genoteerd) is volgens Stroop het Nederlands waarin de -ee- een beetje als -ei- klinkt (-beetje- klinkt dan als -beitje-), de -ei- gaat de kant op van -aai- (-tijd- wordt -taait-), de -eu- wordt -ui- (-leuk- wordt -luik-), de -oo- wordt -au- (-boot- wordt -baut-) en de -au- wordt -aau- (-koud- wordt -kaaut-). Wie geregeld naar de Nederlandse televisie kijkt, moet deze uitspraak al dikwijls opgevallen zijn. Niet iedereen is er even gelukkig mee. Stroop in ieder geval niet. En ik evenmin. Het klinkt me allemaal erg plat in de oren.

Nieuw is dat hij nu uitgezocht heeft dat het verschijnsel zich vooral voordoet bij vrouwen. Bovenal vrouwen van tussen de dertig en de veertig jaar, succesvolle vrouwen, vrouwen die het gemaakt hebben in creatieve en artistieke beroepen. Ze komen niet noodzakelijk uit de Randstad, maar wonen overal in Nederland. Jaren geleden heb ik een poos een werkkamer gedeeld met Jan Stroop, en toen al spraken wij graag over vrouwen en over platte uitspraak. Nieuw is nu dat hij deze twee thema's met elkaar verbindt.

De groep succesvolle vrouwen lijkt meer en meer het model te worden voor jongere Nederlanders. Hun spraak wordt nagevolgd. Bij de jongeren zowel de dames als de heren. Dat is voor de taalgeschiedenis heel interessant, omdat het meestal de mannen zijn die met een plattere uitspraak voor veranderingen zorgen, terwijl de vrouwen doorgaans dicht bij de bestaande standaard blijven. Wat we nu zien, is dat de vrouwen het voortouw nemen.

De observaties van Stroop lijken me min of meer juist. Ik heb het niet onderzocht, maar het klopt wel met mijn eigen ervaringen. Het probleem met Stroop is alleen, en hij doet dat al jaren, dat hij die ontwikkeling beschrijft als het einde van de standaardtaal, het ABN. Dat moet hij niet doen, volgens mij.

Het komt erop neer dat hij de uitspraak van, laten we zeggen, 1920 of 1950 als een gouden standaard beschouwt, en al wat later komt als een afwijking of als verval aanmerkt. In plaats van, ik noem maar wat, stellen dat de standaardtaal verandert.

Immers, waarom zou de uitspraak van 1950 of 1920 beter zijn? Ze verschilt evenzeer van die van 1850 of die van 1750. Gelukkig kennen we die onvoldoende, anders zou er beslist een groepering bestaan die juist daar bij zweert. De uitspraak van 1950 of die van 1920 is evenzeer een momentopname als die van 1750 of die van 1850. Het is typerend voor de conservatief om de situatie uit zijn jeugd het hele verdere leven als norm te nemen. Menselijk, o ja, zeerzeker, maar ook de zekere weg naar een verbitterd levenseinde. Ik pleit ervoor de norm voor de standaardtaal te zoeken in 1998.

Op de een of andere manier struikelt Stroop over de rare maar wijdverbreide opvatting dat de standaardtaal iets is wat je in een doosje kan doen, en bewaren. Af en toe het doosje opendoen, en er genietend aan snuffelen. Maar zo is het niet. De inhoud van het doosje blijkt alras morsdood. Oei, roept Stroop, beteuterd in zijn doosje kijkend, de standaardtaal is dood. En hij ziet niet wat er om hem heen leeft en beweegt. Of hij doet alsof, om de mensen aan het schrikken te maken. Want zo is hij wel.



published on the WWW: October 1999
j.stroop@hum.uva.nl