'Wauwelwoorden' en wat erop lijkt
in Vaktaal, jaargang 19, nr. 4, 2006, blz. 5-6
‘t Vermakelijkste boekje over slecht taalgebruik dat ik ken, is de brochure Goed taalgebruik, van Mr. F.B. Bakels. Dat boekje verscheen in 1956 en heeft 37 pagina’s. Al op de eerste bladzijde stelt de schrijver vast: ‘haast niemand kan schrijven’. Die zit. Oorzaken: slordigheid, gewichtigdoenerij en wijdlopigheid. Bakels gaat te keer tegen stukken die ‘moeizaam uit de pen gezeuld’ worden, tegen ‘krachteloze, misselijke modetermen.’ Hij fulmineert tegen fouten en feilen waartegen al sinds jaar en dag gefulmineerd wordt en zal worden. Zijn oordelen en veroordelingen zijn variaties op één thema: gebazel, belachelijk, mode-leuterwoorden, leuterpraat en niet te vergeten: wauwelwoorden. Die veroordelingen maken de lectuur bij tijd en wijlen erg amusant.
Wauwelwoorden zijn volgens Bakels: om, dan, er, of, het en dat. Een definitie geeft ie er niet van, maar uit zijn voorbeelden is die wel op te maken: ‘Wanneer het regent dan ga ik niet uit.’ ‘U weet nauwelijks hoeveel of extra-correctie kost’. Bakels bedoelt blijkbaar dat deze woorden geen betekenis en functie in de zin hebben en dus weggelaten kunnen worden (moeten worden, van Bakels, ze zijn volstrekt onaanvaardbaar).
Een uurtje luisteren naar de radio, Radio-1 bijvoorbeeld, bewijst dat Bakels ‘t wauwel-tij niet heeft kunnen keren, integendeel, ‘t lijkt alleen maar erger geworden te zijn. Want naast de woorden die hij noemt, zijn er inmiddels nog meer ten tonele verschenen. Het meest gebruikte wauwelwoord van heden, zeg maar, was in 1956 nog onbekend, blijkbaar. In Onze Taal wordt zeg maar voor het eerst gesignaleerd in 2000. Zeg maar valt in de categorie stopwoorden. Betekenis heeft het nu meestal niet, maar het heeft die ooit wel gehad. Niets komt in de taal zomaar uit de lucht gevallen. Zeg maar werd vroeger gebruikt als de spreker het juiste woord of de juiste omschrijving zo gauw niet kon vinden: ‘Voel me raar vandaag, zeg maar gewoon verdrietig’ (Google). Als rood niet de precieze kleur is die je bedoelt, kun je zo zeggen: ‘haar ook bruin maar het is nu zeg maar rood geverfd’.
Tegenwoordig is zeg maar voornamelijk te horen op het eind van de zin als de spreker nog wat lucht over heeft en die toch wil gebruiken. ‘En dat tv-meubel heb ik ook, alleen dan in het hout zeg maar.’ Spreektaal van ‘t zuiverste water. Door Wim de Bie trefzeker geparodieerd op zijn weblog (01-02-2007): ‘Dag meneer Rondbok, ik wens u een goedemorgen zeg maar.’
Nog zo’n luchtvervuiler is of zo: ‘Gisteren had ik mijn laatste werkdag of zo’. Aanvankelijk betekende het: ‘of zoiets, ongeveer’: ‘Ik hield het geloof ik 20 minuten vol of zo.’ Het betekenisloze of zo komt uitsluitend aan het einde van een zin voor. Wauwelwoorden die je bijna nooit meer hoort, zijn dus en ergens, waar een paar decennia geleden nog heftig tegen geageerd werd. Wauwelwoorden zijn blijkbaar onderhevig aan mode. Dat is niet zo gek want ze betekenen niets, net zomin als de Mode met een hoofdletter.
Een woord dat vreemd genoeg bij Bakels ontbreekt, is die als herhaald onderwerp, dat op het eerste gezicht ook niets betekent: ‘De wind die is gaan liggen; de zon die laat zich vanmiddag niet zien’. Bakels maakt wel (tandenknarsend) melding van het vergelijkbare dan: ‘Wanneer het regent dan ga ik niet uit.’
De woorden die zo’n herhaalfunctie kunnen vervullen, zijn verwijswoorden, dat wil zeggen woorden die in de plaats komen van een zelfstandig woord en daarnaar verwijzen. Nu is het herhalen van een onderwerp (of ander zinsdeel) aan het begin van een zin in het Nederlands heel gewoon, dat wil zeggen: vooral in gesproken Nederlands. ‘t Eerst gesignaleerd in de weerberichten op de radio, maar tegenwoordig ook algemeen in gebruik bij radiopresentatoren (bijvoorbeeld die van Radio 1): ‘De minister die geeft vanmiddag een persconferentie’. Maar nog steeds alleen in gesproken Nederlands, ook als ‘t voorgelezen wordt, want bij navraag bij de Taalcommissie van de NOS bleek dat die herhaalwoorden, die, dan, daar, enz. nooit uitgeschreven staan. Ze worden er door de presentator naar eigen smaak en gevoel aan toegevoegd, waarschijnlijk met het idee dat zijn spraak er vlotter en ongedwongener door gaat klinken.
De grammatici onder ons weten dat ‘t herhaalde onderwerp een heel normaal, om niet te zeggen een universeel taalverschijnsel is. Ze zijn overigens van mening dat we hier niet te maken hebben met een herhaling, maar andersom, met een extrapolering van het onderwerp naar de aanloop van de zin, het gedeelte vóór de eigenlijke zin.
Geen wauwelwoorden dus, deze verwijswoorden, maar hoe zit het met het veel besproken en beschimpte van? Ook dit van is niet van vandaag of gisteren. Ik herinner me dat wijlen Nico Scheepmaker er ooit over geschreven heeft en toen opperde dat dat van ongeveer de functie had van een dubbele punt; de zin die volgde, was altijd een directe rede. Zulke gevallen kom je nog volop tegen, ook via Google: Ze zei van misschien voel jij je ziek; ze zei van "hoever is ze?" Dit van verscheen eerst alleen na zeggen, later ook na denken. ‘Dat je niet dacht van: Wat doet ZIJ nou op een skateboard?’ Tegenwoordig schijnen er geen beperkingen meer te bestaan, zeker niet bij deze spreker, die in één adem zei van: ‘ ’t Is nu wel duidelijk van dat ‘t dus behoorlijk wat problemen geeft.., problemen om nu echt te ontdekken van hoe of wat en om te weten te komen van ongeveer wat voor persoon ’t is’ (Tros-Nieuwsshow, 16-12- 2006). Hier is van nog steeds weglaatbaar en valt dus in de wauwelrubriek van Bakels.
Een belangrijke bijkomstigheid is dat bij het gebruik van dit van het niet per se nodig is een bijzin te fabriceren. Dat verklaart wellicht ook de snelheid waarmee het werkdomein van van zich uitbreidde, o.a. zelfs met werkwoorden die eerst geen lijdend voorwerp bij zich konden hebben: kijken. ‘Samen gaan we kijken van, wat is nu, op dit moment de situatie’ tegenover de meer traditionele zegswijze: ‘samen bekijken wat op dit moment de situatie is’.
Inmiddels zijn er gevallen bijgekomen, waarbij geen werkwoord meer vereist is: ‘We hebben signalen gehad van we gooien de school maar dicht’ (Radio 1, 22-02-2007). ‘Dan is de kwestie van hoe ga je dat ‘t beste doen’ (Radio 1, 21-01-2007). Soms wordt in van een hele zin geïncorporeerd: ‘Als je naar je opdrachtgever gaat van we hebben meer tijd nodig’ (gehoord Zaandam station 13-02-07); van betekent hier zoveel als ‘om hem te zeggen’. Hier is van veel meer dan een dubbele punt, want het woord kan niet weggelaten worden: het is functiewoord geworden. We hebben hier een zeldzaam geval dat een taalelement de omgekeerde weg gevolgd heeft: van wauwelwoord naar functiewoord. Die mogelijkheid zou vast niet gepast hebben in het rigide taalbeeld van vriend Bakels.