Van Delta naar Tweestromenland
Over het divergerende Nederlands
uit: Jan Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe?, Amsterdam 2003, blz. 14-24.
Sprekers, domeinen en functies
Het aantal personen dat Nederlands spreekt, neemt elke dag toe. Alle autochtone ouders voeden hun kinderen Nederlandstalig op en de meeste allochtone ouders willen dat hun kinderen Nederlands leren. Maar ook het aantal volwassen sprekers van Nederlands als tweede taal vertoont een stijgende lijn. Verder zijn er op dit ogenblik, over de hele wereld verspreid, duizenden jongeren die Nederlands studeren, op alle niveaus, en het worden er steeds meer. Ze spreken het vaak ook op een verbluffend goede manier. De niet-Nederlanders die in Nederland willen blijven en sinds de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie ook jongeren in de nieuwe lidstaten, staan in de rij om Nederlands te leren. En zelfs in het eenmaal voor het Nederlands verloren Frans-Vlaanderen, de streek rond Duinkerken dus, is er een grote toeloop op de cursussen Nederlands.
Naast het aantal sprekers is het voor een taal even belangrijk of die taal in voldoende domeinen gesproken of geschreven wordt. Welnu, sinds de 11e eeuw heeft het Nederlands alleen maar terrein gewonnen. Tot de 11e eeuw werd er wel in het Nederlands of in voorlopers van het Nederlands gesproken, maar niet geschreven; schrijven gebeurde in het Latijn. Maar vanaf de 11e eeuw werd er ook in de 'volkstaal', dat wil bij ons dus zeggen in het Nederlands, geschreven en nam het aantal geschriften in onze taal steeds toe. Uit recente cijfers van uitgeverijen blijkt dat er steeds meer boeken in het Nederlands verschijnen.
Het nieuwste domein dat door het Nederlands veroverd is, is dat van de SMS boodschappen, die per mobiele telefoon verstuurd worden. Die berichten zijn noodzakelijk kort, vanwege de beperkte ruimte die het display ofwel het schermpje biedt. Vandaar dat er in sms-taal veel gebruik gemaakt wordt van symbolen en afkortingen. Zie het artikel van Van Oostendorp.
Een aanverwant even nieuw domein is dat van de chatbox of babbelbox, die bestaat dankzij e-mail via Internet. Als ergens het Nederlands terrein zou verliezen dan is het daar wel, zou je verwachten, maar nee. De chatbox is het proefterrein van taalvondsten, informele woordspelletjes. En wat blijkt. Natuurlijk lees je veel Engels, maar met dat Engels wordt niet veel gedaan. Gestoeid wordt er met het Nederlands, blijkbaar omdat dat de moedertaal is van de chatters, want van je moedertaal ken je de precieze en onbeperkte mogelijkheden veel beter dan van een tweede taal. Met de babbelbox heeft het Nederlands een nieuw domein veroverd en nog wel bij jongeren.
Verder goed nieuws uit de wereld van de Islam: 'Nederlands rukt op in de moskeeën'; een bericht uit NRC-Handelsblad van 4 december 2002. Steeds meer jonge moskeegangers vragen om imams die het Nederlands voldoende beheersen. Ze begrijpen niets van preken in het Arabisch of Turks. Weer een domein erbij dus, en een dat voorlopig nog enorm zal groeien.
Dat kon de Germanist Jan Huisman allemaal niet weten toen hij in 1965 betoogde dat het Nederlands in de toekomst verdwijnen zal en zijn plaats zal moeten inruimen voor een wereldtaal. In een maatschappij waarin de internationale contacten zo belangrijk geworden zijn, zo zei hij, moeten we wel overgaan op een wereldtaal, willen we niet in een isolement geraken. En dat dan het Engels daarvoor het meest in aanmerking komt, was ook in 1965 al duidelijk. We zijn nu bijna 40 jaar verder en het ziet er naar uit dat Huismans verwachtingen maar ten dele uitgekomen zijn, want er zijn dan wel enkele domeinen waarin het Engels het Nederlands geheel of gedeeltelijk verdrongen heeft of terrein verloren heeft, maar er zijn ook domeinen bijgekomen en andere waar het Nederlands teruggekomen is, o.a. op het voetbalveld: penalty is bijvoorbeeld weer strafschop geworden; en achter de computer: toetsenbord, beeldscherm, muismat, enz.. (zie Van Sterkenburg in dit boek)
De onheilsboodschap van Huisman, het Engels verdringt het Nederlands, veroorzaakte in 1965 behalve het nodige tumult, ook kritiek, o.a. van de Neerlandicus Klaas Heeroma. Die had bezwaar tegen Huismans eenzijdige kijk op de rol van een taal in een samenleving. Voor Huisman is een taal in hoofdzaak een communicatiemiddel. Als hij die functie verliest, is daarmee zijn lot bezegeld. Maar taal is nog wel wat meer dan dat, zegt Heeroma, en dat andere, door hem aangeduid met 'taalwil', is minstens zo bepalend voor de vitaliteit en de levenskansen van een taal.
Taal als communicatiemiddel
Dat communicatie een belangrijke functie van een taal is, daarover bestaan weinig meningsverschillen. Dat die communicatie niet gebonden is aan één bepaalde taal, is ook gemakkelijk in te zien. Je kunt in Nederland in het Nederlands communiceren. Maar ook in het Engels, of beter nog het Steenkolen-engels, met symbolentaal, met gebarentaal, in het Fries en het Esperanto, om maar een paar voorbeelden te geven. Taal heet dan voertaal.
De keuze zal, behalve van de eigen mogelijkheden, in hoge mate afhangen van de situatie waarin men zich bevindt of de gesprekspartner die men tegenover zich heeft of vermoedt tegenover zich te hebben. In Nederland lijkt overigens zo langzamerhand het idee te hebben postgevat dat communicatie met iemand die je niet kent in het Engels moet gebeuren. We vinden het al zo vanzelfsprekend dat we er ons al niet meer over verbazen dat het winkelpersoneel op de Nieuwendijk in Amsterdam geen Nederlands kent en alleen maar Engels spreekt.
De opmars van het Engels in de oppervlakkige en de publieke communicatie zal wel doorgaan. In reclametaal blijken veel Nederlanders Engels wel leuk te vinden en een winkel die een Engelse naam draagt, wordt aantrekkelijker gevonden dan een met een Nederlandse naam, leert een onderzoek dat onder leiding van Renkema onlangs is uitgevoerd (Renkema e.a. in dit boek). Tegen de voortgang van het Engels in deze sector lijkt weinig te ondernemen, als de wil ertoe al bestond. De tegenwoordige opmars van het Engels die aan onze universiteiten plaatsvindt, is van andere orde. Die is daar onderdeel van een strategie. Er worden namelijk colleges in het Engels aangeboden in de verwachting dat die buitenlandse studenten zullen trekken. En niet zonder succes. Docenten zijn er in het algemeen niet zo gelukkig mee, omdat die ervaren dat college geven in een taal die niet je moedertaal is, een docent behoorlijke beperkingen oplegt.
Dat ook bedrijven die internationale contacten hebben het Engels hanteren is begrijpelijk. Het gebruik van het Engels is daar een natuurlijk gevolg van de situatie, die om een omgangstaal vraagt die iedereen wel zo' n beetje kent. Het heeft ook zijn bezwaarlijke kanten. Ze werden onlangs nog eens naar voren gebracht op het symposium De talige toekomst van Europa. Wim Jansen sprak uit ervaring toen hij zei dat als Engels de voertaal wordt in internationale ondernemingen, de onderlinge communicatie sterk zal verarmen en dat Engelstaligen in discussies bij voorbaat een grote voorsprong hebben; zie ook Pieter Stroop in dit boek.
De politieke functie van taal
Taal heeft ook een politieke functie. Zo kan taal kan gebruikt worden als een middel om een staat bij elkaar te houden of om de eenheid van een staat te bevorderen of naar buiten toe zichtbaar te maken. De ontstaansgeschiedenis van het ABN in de Nederlanden op het eind van 16e en het begin van 17e eeuw is een voorbeeld van zulke taalpolitiek. De naam die dat Nederlands kreeg, geeft dat al aan: Gemeenlandsch Dialect. Dat was immers de taalvariëteit die in het hele land gebruikt zou moeten worden.
Taal kan ook dienen om anderen te laten weten dat je vindt dat je er mag zijn en dat ze rekening met je moeten houden. Zo is het een politieke daad te eisen dat het Nederlands in Brussel officieel erkend wordt en als werktaal kan functioneren. Ook de erkenning van dialecten is uitsluitend een politieke zaak en geen dialectologische of taalkundige.
De politieke functie van een taal heeft met de communicatieve functie van een taal in de regel weinig te maken. Geen mens denkt dat een Nederlander in het Europese parlement beter communiceert als hij Nederlands spreekt. Toch staan onze parlementariërs erop dat ze Nederlands kunnen spreken en dat alle teksten in het Nederlands vertaald worden. Zo niet onze koningin.
Er is geen staatshoofd ter wereld dat in het buitenland bij een officiële gelegenheid iets anders zal spreken dan de taal van het land dat hij vertegenwoordigt, hoe klein zijn taal of land ook is. Maar wij hebben een staatshoofd dat elke gelegenheid aangrijpt om geen Nederlands te spreken, maar Engels, tot verbazing van ondermeer haar Oost-Europese gastheer, die geen Engels verstaat, tot ergernis van de voortreffelijke tolken Nederlands-Russisch die waren opgetrommeld en die nu konden worden weggestuurd, en tot teleurstelling van de vele enthousiaste studenten Nederlands daar. Russische kranten vroegen zich, nadat ze onze koningin te Moskou in het Engels hadden horen spreken, serieus af of Nederland wel een eigen taal heeft.
Taal is identiteit
De levensvatbaarheid van een taal of zijn overlevingskansen worden niet bepaald door politieke factoren en maar ten dele door zijn communicatieve functies. De belangrijkste functie die een taal vervult, komt voort uit het feit dat hij moedertaal is, dat wil zeggen dat hij de enige taal is waarvoor we niet gekozen hebben, zoals dat bij een voertaal wel het geval is. Voor een communicatie of met een politiek doel kun je elke willekeurige taal kiezen, maar je kunt niet een andere moedertaal kiezen. Een moedertaal is een gift. We hebben hem spelenderwijs en ongemerkt geleerd en we spreken hem zonder dat we erbij hoeven na te denken, bijna zoals we ademhalen. Die taal is daardoor een deel van onze identiteit. Ons denkvermogen wordt erdoor gestuurd, onze ervaringen worden erin opgeslagen en onze gedachten worden erin uitgedrukt.
Op dezelfde wijze wordt de Nederlandse identiteit voor een groot deel bepaald en gevormd door het Nederlands en door alles wat die taal direct en indirect tot uitdrukking brengt en door wat er aan begrippen en ideeën in ligt opgeslagen. De mogelijkheden die onze taal heeft om woorden te vormen, onze geheel eigen zinstructuren en onze specifieke en deels unieke spraakklanken maken evenzeer deel uit van de Nederlandse identiteit, net als de veranderingen die het Nederlands ondergaat.
Natuurlijk kan iemand zijn moedertaal opgeven of negeren, maar er zijn momenten in het leven, momenten van zo'n grote betekenis of emotionele lading, dat die moedertaal het enig mogelijke expressiemiddel blijkt te zijn. Zo vergroeid blijkt de mens ook met zijn moedertaal dat die taal, na lang verwaarloosd en vergeten te zijn, alsnog zijn rechten op komt eisen. Er zijn voorbeelden bekend van dementerende bejaarden die, na een leven buiten hun geboortestreek, opeens weer het dialect van hun kinderjaren gingen spreken.
De bijzondere plaats die het Nederlands in ons leven inneemt, kan per definitie nooit ingenomen worden door welke andere taal ook, al was het maar doordat we in een tweede taal vrijwel nooit het niveau bereiken van onze moedertaal. Dat verklaart misschien ook de eeuwige trouw aan de moedertaal, zoals we die vaak zien bij emigranten. Nederlanders hebben de naam, alweer zo'n verhaal, dat ze hun taal in den vreemde gemakkelijk opgeven, eerder dan andere nationaliteiten. Maar dat lijkt een mythe van het soort dat onderwerp is geweest van een recent onderzoek onder een representatieve groep Nederlandstaligen. Uit dat onderzoek komt een opmerkelijk positief beeld te voorschijn van de waardering die de Nederlander voor zijn taal heeft. Het logenstraft dat gedachte dat Nederlanders niet op hun taal zouden geven. Dat illustreren de volgende figuren.
De eerste figuur laat zien dat de Nederlanders hun eigen taal en cultuur even belangrijk vinden als Engelsen, Duitsers en Turken.
Uit de tweede blijkt dat de Nederlanders net zo gehecht zijn aan hun taal (hem evenmin graag zouden verliezen) als Duitsers en Turken. De Engelsen blijkt dat juist het minst te kunnen schelen.
Op de vraag welke taal is voor u het belangrijkst staat bij de Nederlanders het Nederlands bovenaan, vergelijkbaar met de Engelsen en de Turken die hun moedertaal ook bovenaan zetten. Opvallend is hier de houding van de Duitsers, die het Engels belangrijker vinden, dan hun eigen taal. Conclusie: de opvatting dat de Nederlander niet om zijn taal geeft, is dus een mythe.
Het belang dat zowel Nederlanders als immigranten aan het Nederlands hechten, blijkt ook uit de uitkomsten van weer een ander onderzoek. Ook 75% van de allochtonen in Nederland vindt inburgeren in de eerste plaats een kwestie van taalbeheersing, van het Nederlands uiteraard. 68% van de autochtone Nederlanders denkt er ook zo over. Dat kan alleen maar betekenen dat er steeds meer sprekers van het Nederlands zullen komen.
Twee soorten Nederlands
Onlangs werd geprofeteerd dat het Nederlands over 25 jaar een dode taal zal zijn. Deze bewering scheen bedoeld te zijn om een discussie op gang te brengen, maar zo'n stelling zou toch enige relatie met de werkelijkheid moeten hebben, maar dat heeft hij niet. Hij komt uit een chauvinistische duim waar te lang op gezogen is. Er is geen spoor van een aanwijzing dat het Nederlands dood zou gaan. Dat laten de sprekers niet gebeuren, getuige ondermeer de hierboven genoemde enquête. Het Nederlands is levend en niet zomaar levend, maar springlevend. Hoe blijkt dat iets levend is? Onder meer doordat het beweegt of verandert. Een plant die leeft, wordt groter, verandert en krijgt nieuwe loten.
Welnu: aan de stam van het Nederlands ontstaan nieuwe loten en niet zulke kleine ook. Voorbeelden: de sms-taal en het Nederlands van de chatbox. De loten die ik onder de aandacht wil brengen zijn ontwikkelingen van de Algemene Omgangstaal in Nederland en Vlaanderen. Die loten heten het Poldernederlands en het Verkavelingsvlaams. Beide variëteiten worden gesproken door brede lagen, maar vooral ook hogere lagen van de bevolking. Het zijn vormen van een Algemene Omgangstaal die ontstaan zijn doordat de taalgebruikers de genormeerde Omgangstaal, het ABN, naar hun hand gezet hebben en hebben aangepast aan hun behoeften en wensen. Zoals schoenen beter zitten en kleren beter passen als ze zich aan voet en lichaam hebben aangepast. Verkavelingsvlaams en Poldernederlands zijn op maat gemaakte variëteiten.
De benaming Verkavelingsvlaams is uit 1989 en werd bedacht door Geert van Istendael. Daarvoor bestonden er al benamingen als Schoon Vlaams en Tussentaal. Die laatste naam geeft goed aan hoe deze variëteit zich verhoudt tot andere variëteiten. Het is een taal die het midden houdt tussen Algemeen Nederlands (eventueel het ABN) en de dialecten. Hij bevat meer elementen uit die dialecten dan uit het Algemene Nederlands, maar hij mist de grammaticale correctheid van het dialect; het is populair gezegd een mengelmoes. De meeste verschijnselen, de opvallendste ook, zijn uit het Brabantse dialectgebied afkomstig, maar ze verbreiden zich over heel Vlaanderen. Het Verkavelingsvlaams is zelf geen dialect want het is niet aan een plaats of streek gebonden. Het is dynamischer dan een dialect doordat er voortdurend nieuwe elementen in worden opgenomen, behalve Brabantse ook vaak gallicismen. Het Verkavelingsvlaams is ook bepaald niet uniform.
Verkavelingsvlaams is de spreektaal in Vlaamse soaps. Vroeger waren die alleen bij de commerciële omroepen te zien, maar vanwege het grote succes daar is ook de publieke omroep VRT ermee begonnen, en ook met succes. In alle soap- en andere series op de Vlaamse televisie wordt Verkavelingsvlaams gesproken, in welk milieu ze ook spelen, politiebureau, ziekenhuis of wielercafé. Ook in talkshows is het normaal. Maar het wordt ook gesproken door vooraanstaande allochtone Belgen als de wereldberoemde Braziliaanse pianiste Eliane Rodrigues en wethouder Mimount Bousakla, die van Marokkaanse afkomst is. Zij spreken die tussentaal omdat ze die blijkbaar als de normale omgangstaal hebben leren kennen. Dat ook vele parlementariërs en ministers van allerlei signatuur zo spreken, zeker als ze zich tot het volk wenden, hoeft dan niet meer te verbazen.
Er zijn veel tegenstanders van het Verkavelingsvlaams. Bij de VRT, die - buiten de soapseries dan - voorstander is van een Nederlands met een sterk Hollandse inslag, zijn zelfs muismatten in gebruik waarop ter lering en verbetering enkele van de 'ergste' kenmerken van het Verkavelingsvlaams staan afgedrukt. Figuur 4 is er een voorbeeld van.
Openlijke tegenstand roept meestal ook openlijke verdediging op, zoals die van professor Guy Tops van de Universiteit van Antwerpen. Hij zegt: 'Standaardtaal heeft het hoogste prestige, maar tegen een gewone mens in de straat standaardtaal praten, is geen goed idee. Je komt misschien arrogant en afstandelijk over, en je gesprekspartner voelt zich ongemakkelijk.' Tops wijst erop dat bijna iedereen in Vlaanderen tussentaal gebruikt. Sociaal gezien is het de belangrijkste taalvariant geworden. Daarom stelt hij voor dat Vlaanderen op basis van deze tussentaal een eigen standaardtaal ontwikkelt. Het is duidelijk dat wie Verkavelingsvlaams spreekt, dat bewust en weloverwogen doet. Het heeft blijkbaar prestige en is daardoor op weg de Algemene Omgangstaal in Vlaanderen te worden, het Algemeen Beschaafd Vlaams.
Ook in Nederland is een nieuwe variëteit in opkomst, die ik Poldernederlands genoemd heb. In tegenstelling tot het Verkavelingsvlaams dat zijn basis op dialectniveau heeft, is dat Poldernederlands te beschouwen als een nonchalante variant van het ABN. Het is zelfs bijna helemaal gelijk aan dat ABN, op één punt na: de tweeklanken/diftongen ei, ui en ou worden wijder uitgesproken en klinken als aai, ou, aau. Begonnen bij ontwikkelde ambitieuze jonge vrouwen zet het Poldernederlands nu in allerhande groepen taalgebruikers door. In crèches en op scholen hoor je al niets anders meer. Ook, om nog een voorbeeld te noemen, de meisjes van de afstudeerklas van de Kleinkunstacademie in Amsterdam zijn ermee behept. Ze zingen: 'Dit lied zingt jou, het kent geen spait.' Het Poldernederlands is er in vier jaar Kleinkunstacademie niet uitgeramd, schrijft Het Parool (14 juni 2003).
Bij het Poldernederlands lopen vrouwen voorop, later gevolgd door mannen, terwijl dat onderscheid bij het Verkavelingsvlaams niet bestaat. Een ander belangrijk verschil is dat het Poldernederlands, in tegenstelling tot het Verkavelingsvlaams, een verborgen prestige heeft. Prestige heeft het, anders zou het niet zo succesvol zijn, maar de sprekers zijn er zich niet van bewust. Als je ze erop wijst, brengt dat zelfs een schokje teweeg. Dat het Poldernederlands in Nederland desondanks het Nederlands van de nabije toekomst wordt, mag o.a. op grond van het onderzoek van Renée van Bezooijen, meer dan waarschijnlijk genoemd worden. Zie ook figuur 5, die in beeld brengt welk van de vier soorten Nederlands de deelneemsters aan het onderzoek bij voorkeur wilden spreken. Deelnemers waren: oudere vrouwen uit de Randstad (RO); jongere vrouwen uit de Randstad (RJ), oudere vrouwen uit de provincie (PO) en jongere vrouwen uit de provincie (PJ). De groep RJ spreekt al net zo lief Poldernederlands als ABN. Zie verder Edelman in dit boek.
Dat het Poldernederlands steeds algemener wordt, blijkt ook uit de ontwikkelingen in de lichte muziek. Nog nooit zijn er zoveel soorten Nederlandse cabaretliedjes en popsongs gemaakt als tegenwoordig en ze worden vrijwel allemaal gezongen in het Poldernederlands. Ze zijn minstens zo succesvol als vergelijkbare Engelstalige songs (zie ook Grijp in dit boek). Wat thematiek en doelgroep betreft zijn de Nederlandse zangers van nu te vergelijken met een protestzanger als Boudewijn de Groot uit de jaren 60, maar tussen zijn Nederlands en dat van de hedendaagse zangers gaapt een ravijn, namelijk de kloof die aai van ei scheidt. Instructie om die kloof te dichten - als die al gegeven wordt - werkt niet meer; zie hierboven het citaat uit Het Parool. Verder blijkt het Poldernederlands steeds meer opgemerkt en gesignaleerd te worden. Dat bewijzen o.a. de reacties in het Gastenboek van de website Poldernederlands (zie onder). Ivo de Wijs heeft het blijkbaar ook in de gaten want hij heeft aan het Poldernederlands zelfs een liedje gewijd. Vaak bestaat er een grote afstand tussen een talige realiteit en het waarnemen ervan, zeker bij een verschijnsel als dit, waar de sprekers zelf zich niet van bewust zijn. Maar, zoals een gast van de website opmerkte, toen ik erop ging letten viel het (= het Poldernederlands) me steeds meer op.
Twee verschillende identiteiten
Loten aan een plant ontstaan in de regel tegenover elkaar aan de stam; ze groeien dus uit elkaar. Dat beeld past ook op de ontwikkeling van het Verkavelingsvlaams en het Poldernederlands. Deze twee soorten Algemeen Nederlands verwijderen zich van elkaar. Dat proces speelt zich vooral af op het vlak van de spraakklanken, maar steeds meer worden in het Vlaamse Nederlands ook afwijkingen in de zinsbouw en de voornaamwoorden gebruikt, die in het verleden in de Algemene Omgangstaal in Vlaanderen niet bestonden. Tekenend is dat het voornaamwoord je in Vlaanderen, na een sterke opkomst enkele decennia geleden, nu aan het verdwijnen is, tengunste van gij, dat juist op zijn retour leek. Zie Geeraerts-de Sutter in dit boek.
Velen zien in het divergeren van de twee Omgangstalen met alle varianten die daarbij horen, een gevaar voor het Nederlands; zie Beheydt in dit boek. De redenering is dat een kleine taal als het Nederlands alle sprekers bij elkaar moet houden om sterk te staan. Naar mijn mening is het onmogelijk om een taalontwikkeling te sturen en sprekers ertoe te bewegen om anders te gaan spreken of te schrijven dan ze willen. Een misverstand is ook het idee dat het mogelijk zou zijn een bevolking een bepaalde taalwil op te leggen of aan te praten. Een taalwil ontstaat vanzelf.
Dat er zich nu twee verschillende variëteiten van de omgangstaal aan het ontwikkelen zijn, heeft alles te maken met het verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse identiteit. De verschillen tussen de twee cultuurgebieden lijken zelfs groter te worden, vooral als gevolg van de toenemende behoefte aan Vlaamse kant om een eigen weg te gaan, een eigen identiteit te creëren of te hervinden, afwijkend van die van Nederland in elk geval. Die behoefte komt het duidelijkst tot uitdrukking in de taalwil waar het Verkavelingsvlaams het produkt van is.
Zo denkt de Nederlandse Taalunie er niet over en dat is niet onbelangrijk want de Taalunie is een semi-overheidsinstelling die de regeringen van de twee staten van advies dient, maar ook zelf beleid voert. De Taalunie beweert: 'De grens tussen Nederland en België valt niet samen met een taalgrens.' Het is maar hoe je taalgrens definieert. Als er geen taalgrens was, zou je verwachten dat de taalgebruikers in beide gebieden zich richten op één en dezelfde norm, maar dat gebeurt al nauwelijks meer. Iedereen hoort ook onmiddellijk of een spreker uit Nederland of uit Vlaanderen komt, net zo goed als je aan buitenlandse studenten Nederlands (bijvoorbeeld uit Polen of Hongarije) kunt horen of hun docent in Vlaanderen gestudeerd heeft of in Nederland. Ook het ondertitelen van tv-series illustreert dat de Rijksgrens tevens taalgrens is.
Recent Belgisch onderzoek wijst onomstotelijk in dezelfde richting: de twee soorten Nederlands gaan steeds verder uit elkaar, ook als het om de waardering gaat. Jongere Vlamingen hebben de neiging om Nederlandse variëteiten van het Nederlands lager te waarderen dan oudere Vlamingen. Dat betekent dus dat de waardering voor het Nederlandse Nederlands in België aan het afnemen is. Meer in het bijzonder treft dat het ABN. Steeds meer Vlamingen blijken niet meer gediend te zijn van die Noord-Nederlandse norm. Een sterk voorbeeld is het onlangs opgerichte Comiteit voor de redding van de Vlaamse taal. De zegsman van dat comiteit pleit voor het opheffen van de Taalunie, omdat die probeert de eenheid in het taalgebied te bevorderen, wat neerkomt op het opdringen van de 'Hollandse norm' aan Vlaanderen.
Waar gaat het Nederlands naar toe? luidde de vraag. Het Verkavelingsvlaams en het Poldernederlands vormen het antwoord: in twee verschillende richtingen.Vijftig jaar geleden was het de overtuiging van velen dat alle soorten Nederlands zouden uitmonden in een voor het hele taalgebied aanvaardbaar Algemeen Nederlands, van Hollandse signatuur. Nu zien we twee soorten Algemeen Nederlands die steeds verder uit elkaar gaan. Ze zijn levensvatbaar omdat ze de exponenten zijn van twee verschillende identiteiten. Ze bewijzen hun levenskracht door het gemak waarmee ze zich bruikbaar laten maken voor het heden. Dat is nog geen garantie voor het eeuwige leven. Maar zeker is dat Levend Poldernederlands en Levend Verkavelingsvlaams meer toekomst hebben dan een ABN, dat geen actuele norm meer is. De Lage Landen worden een Tweestromenland, maar dat hoeft niet slecht te zijn, leert de geschiedenis.
Literatuur
Beheydt, L.
Culturele identiteit, taal en artistieke expressie, oratie Leiden 2002
Bezooijen, Renée van
'Poldernederlands; hoe kijken vrouwen ertegenaan?' in Nederlandse Taalkunde jrg 6 (2001)
Heeroma, K.,
'De mens in zijn streektaal, in Sprekend als Nederlandist, Den Haag: Bert Bakker/Daamen 1965, blz. 311-331.
Huisman, J.A.
Het Nederlands tussen dialect en wereldtaal, Groningen: Wolters, 1965.
Jansen, Wim (red.)
De talige toekomst van Europa, Amsterdam: UvA [2003]
Perrez, Julien
De perceptie van het Poldernederlands in Vlaanderen, licentiaatsverhandeling Universiteit van Luik, 2002.
Stroop, J.
'Wordt het Poldernederlands model?, in Taal en Tongval, Themanummer 10 (1997), blz.10-29 .
Weltens, Bert en Peter-Arno Coppen
'Taalmythe: De Nederlander minacht zijn taal', in Onze Taal 69, april 2000, blz. 84-88.
de figuren 1-3 zijn uit Weltens - Coppen
figuur 5 is naar Van Bezooijen (2001)
www.hum.uva.nl/poldernederlands