Moet het ABN zomaar naar zijn ouwemoer?
uit: Moer; tijdschrift voor het onderwijs in het Nederlands, jaargang32 (2000), nr.1
Een paar jaar geleden begon het me op te vallen, dat vooral vrouwen, ontwikkelde vrouwen nog wel, een ander soort Nederlands spraken dan ik van ze verwachtte: "Voor het Klaainpolderplaain vaaif kilometer file door een aanraaiding". De ui van uit klonk als au, de au van vrouw als aau en vooral de ei van klein, fijn, enz. was duidelijk een aai. Alle drie de verschijnselen, realiseerde ik me, waren een gevolg van het spreken met een iets wijdere mondstand (een lagere kaak), dan in het ABN gebruikelijk is. Ik noemde het Poldernederlands omdat ik het zag als een resultaat van de vele zegeningen van ons poldermodel. Dat dit Nederlands juist bij deze groep begonnen is en nu zo om zich heen grijpt, zou wel eens het einde kunnen betekenen van het ABN als realiteit, maar ook van het ABN als norm bij het spreken. En terwijl er steeds meer geklaagd wordt over het verdwijnen van 'normen en waarden', schijnt de ondergang van het ABN niemand iets te kunnen schelen.
ABN toen
En het zag er voor de oorlog allemaal zo mooi uit, toen de hoogleraren De Vooys en Van Haeringen het ABN een glorieuze toekomst durfden te voorspellen, omdat nu ook de kinderen uit de lagere milieus op school kennismaakten met het ABN en de radio met zijn voor het ABN zegenrijke invloed reikte tot in de verste uithoeken van het land. De taalkundigen zagen zich bovendien door de Overheid gesterkt in de Troonrede van 1935: 'Bijzondere aandacht zal worden gewijd aan de organisatorische en paedagogische vragen inzake het onderwijs, voor zover deze op het terrein van de Overheid liggen. De juiste en diepere kennis en de zuivere uitspraak van onze Nederlandsche taal zal daarbij ook verder bevorderd worden.' Je hoort het Koningin Wilhelmina al zeggen.
Die Troonrede van 1935 was nog maar een begin, want een paar jaar later stelde de Vereniging van Leraren in Levende Talen op eigen initiatief een Commissie in, 'ter bevordering van een meerverzorgd mondeling taalgebruik'. Het Rapport en het werk van de Commissie (1939) werden zozeer gewaardeerd dat de voorzitter, de heer G. Bolkestein, onmiddellijk Minister van Onderwijs werd. We hebben tegenwoordig ook wel een Bolkestein, hoorbaar de kleinzoon van eerdergenoemde zelfs, maar van wat voor Commissies die ook voorzitter geweest is, nooit van zo een als die waarmee zijn vader zoveel eer ingelegd heeft.
De bedoeling van de Commissie Bolkestein was vooral het taalgebruik van de lagere milieus die geen ABN spraken, te verbeteren. De verschijnselen die toen werden afgekeurd, zijn dan ook van heel andere aard dan die van het niet-ABN in onze dagen. Waar de commissie zich toen vooral aan stoorde was dat veel sprekers van de tweeklanken éénklanken maakten. Dus in plaats van klein zeiden ze klèèn, en in plaats van huis höös, ongeveer zoals in het Haags gebeurt; denk aan Jacobse en Van Es. Een ander verschijnsel dat de commissie afkeurde was het stemloos uitspreken van v, z en g aan het begin van woorden: see, fijf en choed. Wat dat eerste betreft, heeft de commissie wel zijn zin gekregen, maar bij die medeklinkers is de ontwikkeling doorgegaan. Uitspraken als choed en fijf zijn algemeen geaccepteerd, is mijn indruk; bij see is dat minder het geval.
ABN nu
Wat is er in onze samenleving gebeurd dat iemand die nu een Commissie tot verbetering van de uitspraak nu in zou willen stellen in zijn gezicht wordt uitgelachen? Dat niemand het zich kan voorstellen dat onze Minister President Koningin Beatrix iets over de correcte uitspraak van het Nederlands zou laten zeggen? Spreken wij dan allemaal het Nederlands waar Bolkestein senior en o.a. Professor Kloeke zich voor hebben ingezet? Integendeel. Nog nooit zijn er zoveel veel soorten Nederlands te horen geweest als tegenwoordig, juist op plaatsen en in situaties waar vroeger uniformiteit normaal gevonden werd. Een enkele tv-recensent maakt er nog wel eens een opmerking over, naar aanleiding van het programma Big Brother bijvoorbeeld, maar meestal betreft het dan regionale accenten en zelden het Nederlands dat sluipenderwijs bezig is in de plaats te komen van het ABN. Nu we het in de gaten krijgen, want zo gaat dat met geleidelijke veranderingen, is het misschien al te laat om het proces tegen te houden. De eerste vraag is of we dat moeten willen en de tweede of we dat nog zouden kunnen.
Het Poldernederlands, de opvallendste variëteit van het Algemene Nederlands is een aftreksel van het ABN, een soort sub-ABN. Alleen wat de drie tweeklanken betreft, klinkt het anders dan het ABN. Het is niet regionaal, want de spreeksters (en sprekers) ervan komen overal vandaan. Wel zijn er spreeksters met tegelijk een regionaal accent, maar ze hebben allemaal die aai's en aau's. Ze denken vaak ook dat ze ABN spreken. En ze komen uit de middenklasse of nog hoger. Aan de opkomst van dit Poldernederlands is goed te zien hoezeer onze maatschappij gedurende de laatste drie decennia veranderd is.
Normbewust en gezagstrouw
De lange en stabiele staat van het aloude ABN illustreert hoe gezagstrouw en normbewust de Nederlandse samenleving vroeger altijd geweest is. De uitspraak van de medeklinkers aan het begin van het woord mag dan enkelszins veranderd zijn, het ABN handhaafde en cultiveerde in het bijzonder die ene tweeklank (= diftong) die in andere Germaanse talen even goed bestond, maar daar vierhonderd jaar geleden al verdwenen is; ik bedoel onze unieke /ei/, het kenmerk bij uitstek van de ABN-spreker of spreekster. Die /ei/ is door Hellinga in zijn beroemde boek met de veelzeggende titel, De opbouw van de Algemeen Beschaafde Uitspraak van het Nederlands, een cultuurdaad genoemd en wel omdat hij een schepping was en een bewuste keuze, van 16e- en 17e-eeuwse grammatici en taalkunstenaars. Een natuurlijke ontwikkeling zoals in het Duits en het Engels zou ook bij ons een /aai/ opgeleverd hebben. Maar sedert de 16e eeuw werd juist de /ei/ gepropageerd, en die werd vervolgens door het onderwijs en door toonaangevende cultuurdragers actief en passief gepromoot, respectievelijk gekoesterd. Hetzelfde geldt, maar in mindere mate voor de twee andere diftongen die het ABN heeft, de /ui/ en de /au/.
Eenvoudig doordat ze op school door de onderwijzer en in hogere kringen ook door de ouders aangeleerd werden, hebben /ei/, /ui/ en /ou/ hun bestaan tot in onze dagen kunnen voortzetten. Ze hadden als vanzelf prestige. Ook voor kinderen uit de lagere milieus was het een vanzelfsprekende zaak dat ze ABN leerden, zodra ze maar de kans kregen. Je kwam als kind uit een lager milieu op school in contact met een meerderheid van klasgenoten uit de hogere kringen, die beter toegerust waren en ABN spraken. Je deed met dit alles je voordeel. Je wist dat het met beschaving te maken had en je was blij dat je er deel aan kon hebben.
Overheid, onderwijs en het ABN
Ik ben niet de eerste die opmerkt dat de democratisering een van de oorzaken is van de achteruitgang van onze goede manieren, maar meestal wordt voorbijgegaan aan de dramatische veranderingen in het spreken. Die veranderingen hebben om te beginnen te maken met de enorme toestroom van scholieren, vooral uit de lagere milieus, waar geen ABN gesproken werd. Dat betekende al een ongunstige uitgangspositie. Maar veel ernstiger is dat de democratisering en de erop volgende informalisering ouders en onderwijzers besmet heeft met het toegeeflijkheidsvirus. Met als gevolg dat juist in de periode waarin aan het spreken van correct Nederlands extra aandacht had moeten worden besteed, die zaak schromelijk verwaarloosd is, of beter nog volkomen is weggebonjourd.
Het onderwijs en de overheid zijn de hoofdschuldigen van het loslaten van de eis tot het spreken van ABN, want ze zijn evengoed verantwoordelijk voor de uitspraak van het Nederlands als voor de schrijfwijze ervan. Ze zijn trouwens een handje geholpen door de sociolinguïstiek. De sociolinguïsten hebben hun best gedaan de zogenaamd beledigende term ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) te vervangen door Standaardtaal, maar vervolgens hebben ze dat begrip zo opgerekt dat het tegenwoordig alles kan betekenen, wat maar met de mond wordt voortgebracht.
Normvervaging?
Vandaag de dag kan er geen weekendkrant of magazine meer verschijnen of er wordt geklaagd over normvervaging op alle gebied. Behalve dat dit een verkeerde term is, omdat iedereen nog verdomd goed weet wat hoort en wat niet, is de term al helemaal niet van toepassing op het Nederlands, want wat de echte uitspraaknorm is, weten de meeste mensen heel goed. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek van Renée van Bezooijen te Nijmegen. In een luistertest werden aan 80 luisteraarsters, een groep jonge en een groep oudere, de helft van beide uit de Randstad, de helft uit niet-randstedelijk gebied, allerlei soorten gesproken Algemeen Nederlands ter beoordeling voorgelegd. Het ABN was de variëteit die door alle luisteraarsters feilloos als zodanig herkend werd. Dat herkennen was vrijwel unaniem: iedereen wees dezelfde fragmenten aan als ABN.
Maar even duidelijk is dat er een groot verschil in waardering bestaat tussen jongeren en ouderen, niet in esthetisch opzicht, want iedereen vindt het ABN het mooiste soort gesproken Nederlands (Van Bezooijen: website Poldernederlands, artikel nr. 4), maar in de praktijk. De jongeren vinden het veel minder nodig ABN te spreken dan de ouderen en ze vinden voor eigen gebruik het Poldernederlands net zo geschikt als het ABN (Van Bezooijen: website Poldernederlands, artikel nr. 12). Dat betekent dus dat het er voor het ABN slecht uitziet.
Dat het ABN naar zijn ouwemoer dreigt te gaan is dus geen gevolg van normvervaging, want de norm kent iedereen, maar van het ontbreken van het besef dat het spreken van die norm waardevol of misschien gewoon vanzelfsprekend is, terwijl bij de overheid het besef ontbreekt dat het onderhouden en in stand houden van een taalnorm een zaak van cultuur is. De overheid van heden laat aan de bevordering van een meerverzorgde uitspraak door zijn adviseurs alleen wat loze woorden vuil maken.
Leerplan
In het door SLO in opdracht van die overheid opgestelde leerplan Nederlands op de PABO wordt het op een op het eerste gezicht bevredigende manier geformuleerd, blz. 113: 'De beginnende leraar [.......] beschikt over een correcte uitspraak van het Algemeen Nederlands [.....].' Dit heet in het stuk een: 'bekwaamheidseis'. Maar op grond van mijn eigen ervaringen en de verhalen van ouders, moet ik vaststellen dat hier het begrip 'eis' sterk gedevalueerd is en zich ongeveer bevindt op niveau jaren 1960 en dus geen 'eis' meer is.
'Algemeen Nederlands' is ook een te vage term, die niet te rijmen is met 'een correcte uitspraak'. Als doelstelling en norm moet het ABN gelden, niet meer , niet minder, omdat iedereen weet wat eronder verstaan moet worden. Het moet dus ook bij zijn naam genoemd worden. Spraakonderwijs moet zich richten op een duidelijk doel, juist als dat niet altijd haalbaar is. Wie zijn doel te vaag formuleert, bereikt niets. Voor wie onzeker is: er zijn nog genoeg ABN-sprekende personen op de radio en de tv te horen: Maartje van Weegen, Prins Willem Alexander, Joop van Zijl, Harmen Siezen, Hanneke Groenteman, Pia Dijkstra, minister Borst, enz..
Wat er feitelijk terecht zal komen van het onderwijs in het spreken op de basisschool laat zich afleiden uit wat erover gezegd wordt in het Concept Kerndoelen Basisonderwijs (alweer van het SLO), namelijk niets. De begrippen ABN, correct spreken, zelfs Algemeen Nederlands en het ongelukkige Standaardtaal komen in het hele stuk niet voor. Toen ik mijn verbazing daarover kenbaar maakte aan het hoofd van de betrokken afdeling van het Ministerie, was zijn antwoord dat het ABN niet in het stuk voorkwam omdat het vanzelfsprekend uitgangspunt was voor wat de kerndoelen Nederlands betreft; het was "impliciet" kerndoel. Van zoveel naïviteit had ik niet terug. Zou hij werkelijk denken dat kinderen van huis uit ABN spreken, of dat er vanzelfsprekend door de onderwijzer aandacht aan besteed wordt?
Regelmatig hoor ik van ouders die zelf ABN spreken dat hun kinderen zodra ze maar naar crèche of basisschool gaan voor goed tot de categorie aai-sprekers behoren, zeer tot hun verdriet. De aai heeft nu eenmaal van alles voor op de ei, waardoor kinderen hem van nature gaan spreken. Als daar niet op alle terreinen, thuis, maar vooral in crèche en op school, tegen te velde wordt getrokken, komt het nooit meer goed. Kinderen kiezen namelijk uit zichzelf voor wat blijkbaar makkelijker is. Ouders kunnen verbeteren wat ze willen, kinderen nemen toch over wat ze op school het meest horen . En als er geen onderwijzer is die hun aai bestrijdt, blijven ze hem zeggen. Het resultaat is dan Poldernederlands, de varieteit van het Nederlands die ook het meeste prestige schijnt te hebben.
Schijn-tolerantie
Dan zijn er natuurlijk volop stemmen die zeggen: en wat dan nog? Inderdaad je doet er niemand directe schade mee. Maar in een beschaafd milieu worden bepaalde zaken niet getolereerd. Dat is de essentie van cultuur. Wie een ander ergert of hindert, overtreedt, althans in de ogen van gelukkig nog velen, de regels van onze cultuur. Opvallend is overigens dat degenen die tolerantie tegenover allerlei soorten Nederlands preken, zelf in de regel correct spreken en zeker niet de spraak van die ander zouden willen overnemen. Het een schijn-tolerantie. In werkelijkheid is het onverschilligheid of gemakzucht.
Aandacht voor uitspraak
Die tolerantie bestaat opeens niet als het om spelling gaat, terwijl veel meer mensen alleen sprekend door het leven gaan en anderen als ze schrijven hun spelling door de computer laten corrigeren. Iedereen legt zichzelf en zijn geld gedwee neer zelfs bij de voorschriften van de knulligste spelling die we ooit gehad hebben. Aandacht en zorg voor de uitspraak kosten geen cent, alleen veel inzet. Praten leer je niet van de computer. Nu de computer de spellingles grotendeels overbodig maakt, kan de gewonnen tijd bestaad worden aan het cultiveren van ons ABN. Dat woord moeten we ook weer gaan gebruiken. Het is een virtuele taal, maar een waarvan de meeste Nederlanders een scherpe voorstelling hebben. En als concrete definitie kan nog altijd prima dienen de omschrijving van Van Haeringen uit 1924: ABN spreekt iemand aan wie je niet kunnen horen waar hij vandaan komt.
Nog beter is de uitdagende volledige benaming: Algemeen Beschaafd Nederlands, omdat hij precies zegt waar het op staat. Het woord beschaafd zegt nog altijd iets. De meeste jongeren voelen zich gevleid als je ze zegt dat ze beschaafd spreken. Laten we daar aan appelleren. Ik heb gemerkt dat die term door jongeren tegenwoordig beslist niet als negatief wordt ervaren, maar als iets dat iets moois en waardevols uitdrukt; iets dat het waard is nagestreefd te worden. Waarom niet het begrip 'beschaafd' gaan hanteren als maatstaf eerst van het spreken, vervolgens van andere vormen van sociaal gedrag. Beschaafd gedrag is nu eenmaal elegant.
Als overheid en onderwijs beide vinden dat het spreken van het ABN zo vanzelfsprekend is als ze beweren, dan moeten daar consequenties aan verbonden worden. Op zijn minst dient er een expliciet geformuleerd kerndoel van gemaakt te worden, het eerste en voornaamste dat er is, op alle leergebieden. Aandacht voor de uitspraak bevordert namelijk ook de kwaliteit van het formuleren en een goede communicatie. Net zoals aandacht voor spelling en in schoonschrijven de kwaliteit van het geschrevene ten goede komt.
ABN en Nederlands als niet-moedertaal
Als ik het goed zie, dan zijn er voor het propageren van een uniform ABN zo mogelijk nog gewichtiger argumenten aan te voeren. Het onderwijs ondervindt tegenwoordig de enorme gevolgen van de binnenkomst van kinderen van niet-Nederlands sprekende ouders, kinderen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. Daarnaast zijn er ook steeds meer volwassenen met een andere moedertaal die Nederlands willen leren. Ik vraag me af of juist de enorme diversiteit van al deze 'onderwijsvragenden' het niet dwingend noodzakelijk maakt het gesproken Nederlands zo veel mogelijk te uniformeren. Wij als Nederlanders kunnen ons per definitie niet voorstellen wat voor problemen er voor buitenlanders ontstaan doordat ze verschillende soorten Nederlands horen en vaak ook onderwezen krijgen. Maar denk dan eens aan een situatie die velen van ons wel kennen, waarbij ze met hun Schoolfrans in een ander deel van Frankrijk terecht kwamen dan ze gewend waren.
Bewustwording
Natuurlijk weten we allemaal dat de mogelijkheden om ook nog eens aandacht aan spraak te besteden er door alle recente ontwikkelingen niet beter op geworden zijn. Want het is geen sinecure om voor een klas te staan van 30 of meer kindertjes van allerlei af-en herkomst. Wie kan dan nog tijd of gelegenheid vinden om leerlingen hun uitspraak individueel te corrigeren. Maar laat de onderwijzer of leraar het dan op zijn minst goed voordoen. Daar mankeert al enorm veel aan. Geen wonder. Ik ken PABO-leerlingen uit Drachten en Alkmaar, van wie niemand ooit had meegemaakt dat hun docent iets aan uitspraakverbetering deed, terwijl een aantal van hen beslist niet voldeed aan de eerder genoteerde bekwaamheidseis; die docent dus waarschijnlijk ook niet.
Niet alleen een goed voorbeeld is overigens belangrijk, ook een eenvoudige opmerking over uitspraak, waardoor het besef ontstaat dat er regels voor zijn, kan een heilzame uitwerking hebben. 'Jongens en meisjes we spreken hier ABN'. En wie werkelijk ABN wil spreken, kan het leren. Al hebben de allernieuwste ontwikkelingen de ruimte om op school iets aan spreken te doen nog weer verder verkleind. Zouden degenen die het studiehuis bedacht hebben en die anderen die op het idee gekomen zijn om het basisonderwijs te overspoelen met wagonladingen computers, zich realiseren dat dit wel eens ingrijpende gevolgen zou kunnen hebben voor de verbale vaardigheden van scholieren, zeker als zij thuis geen Nederlands kunnen spreken?
Onderwijzers en leraren hebben zich meermalen uiterst kritisch uitgelaten over allerlei gevolgen van die zogenaamde onderwijsvernieuwingen, het wordt hoog tijd dat ze zich ook eens uitspreken over het belang van een uniforme spraak in een land dat zich beschaafd noemt. Het succes van boeken als 'Hoe hoort het eigenlijk?' geeft hoop dat er voor zorg voor iets dat bij uitstek hoorbaar is, ook plaats is.
Article published on the WWW: juli 2000
j.stroop@hum.uva.nl