Groeten en wensen
in Moi, adieë en salut; Groeten in Nederland en Vlaanderen, Stichting Nederlandse Dialecten, Groesbeek 2009, blz. 13-23
Er zijn weinig taalsituaties waarin de hoorder zo afhankelijk is van de spreker als bij een begroeting en dat vaak zonder dat ie het merkt. Wie het eerst groet, bepaalt wat de ander zal zeggen, in 9 van de 10 gevallen. Wie bij het afscheid nemen doei hoort zeggen, zal bijna altijd automatisch antwoorden met datzelfde doei. Of hij moet wel heel sterk in zijn schoenen staan en op de confrontatie voorbereid zijn. De groetsituatie heeft een hoog papegaaigehalte.
Die imitatiedwang is zeker voor een deel verantwoordelijk voor het succes van groetwoorden en hun snelle verbreiding. Nergens leer je zo snel een nieuw woord als bij een begroeting of bij het afscheid nemen. In het normale taalverkeer betekent het horen van een nieuw woord niet dat je het dan meteen zelf ook gaat gebruiken. Maar bij de begroeting of het afscheid juist wel. Het al genoemde doei is daar een mooi voorbeeld van.
Het is begonnen met een dialectwoord, dat te voorschijn kwam in de enquête van het Dialectenbureau (het latere Meertens Instituut) uit 1973, vragenlijst 48, vraag 7: "Wat is het meest gebruikte groetwoord in uw dialekt, bij het weggaan?". Waar dat het geval was, blijkt op kaart 1: in de Zaanstreek en in enkele plaatsen in Noord_Holland en Friesland, bij elkaar 6. Verwaarloosbaar zou je zeggen, ware het niet dat doeg toen al een modewoord was, dat vooral door jongeren gebruikt werd, zoals een paar correspondenten scherp opmerkten. Dat die daar gelijk in hadden, bleek toen ik in diezelfde periode van rond 1974 steeds meer studenten in Amsterdam dat doeg hoorde gebruiken. Ik schreef er toen een stukje over, waarin ik meende dat het woord uit het Zaanse dialect in het Algemene Nederlands van de Amsterdammers terechtgekomen was. Dat denk ik nog steeds, trouwens.
Ik probeerde toen ook een verklaring te geven voor het succes van doeg, want een woord wordt niet zomaar populair. In het Algemene Nederlands is de gebruikelijke afscheidsgroet het korte dag, dat vanwege die (ongewenste) kortheid meestal gevolgd wordt door een ander kort woord, bijvoorbeeld hoor: dag hoor (in West_Friesland). Wie dat niet wil kan dag langer maken tot daag, maar hij riskeert dan wel dat ie aanstellerig gevonden wordt. In die situatie is doeg een uitkomst, want hoe lang je doe_oeg ook maakt en dat werd ook toen al volop gedaan, het klinkt nooit aanstellerig en nooit onbeschaafd. Het heeft zelfs iets gezelligs. Vergelijk het maar met de kreet joe_hoe. Een volgende fase in de ontwikkeling van dit groetwoord is doei, dat volgens sommigen nog een haartje gezelliger is dan doeg.
Kaart 2 heb ik gemaakt met gegevens van de recente dialectenquête van de Stichting Nederlandse Dialecten (2008), te weten de antwoorden op de vraag: ‘Hoe neemt u in uw dialect afscheid van een kennis van wie u weet dat hij/zij dialect spreekt in het algemeen?’. Op de kaart is te zien dat alle twee de vormen, doeg en doei, nu over heel Nederland voorkomen en dat de laatste vorm, doei, het meest verbreid is. Dat er niet meer gegevens op de kaart staan, heeft te maken met het aantal deelnemers aan de enquête, 325 in totaal, net als de ongelijkmatige bezetting over het hele taalgebied. Maar het patroon is duidelijk: doei komt in alle dialecten in Nederland voor, en ook heel duidelijk is dat het woord in de Vlaamse dialecten vrijwel niet voorkomt. In twee van de drie gevallen blijkt men het daar alleen te gebruiken in chat- of sms-taal, een papegaaitaal bij uitstek.
We hebben met doeg en doei een voorbeeld van een woord dat vanuit een dialect in het Algemene Nederlands terechtgekomen is. Via dat Algemene Nederlands heeft het zich over heel Nederland kunnen verbreiden, waarna het vanzelf weer afzakte en in de dialecten terechtkwam. De verbreiding door dat Algemene Nederlands verklaart ook waarom doeg en doei in de Vlaamse dialecten niet voorkomen. Het Algemene Nederlands van Nederland heeft met het Vlaamse Algemene Nederlands namelijk weinig voeling of contact meer en dus konden die woorden wel in de Nederlandse dialecten doordringen maar niet in de Vlaamse, omdat het Vlaamse Algemene Nederlands dat doeg en doei niet kent.
We zijn tegenwoordig in de gelukkige omstandigheid dat we over het gesproken Algemene Nederlands, het Standaardnederlands, in beide gebieden goed geïnformeerd zijn. Die informatie vinden we in het Corpus Gesproken Nederlands. Dat is een database van een kleine 1000 uur opnames van gesproken Nederlands: ongeveer 670 uur uit Nederland, ongeveer 330 uur uit Vlaanderen. En wat nog mooier is, is dat dat hele corpus in een half uur helemaal doorzocht kan worden op het voorkomen van bijvoorbeeld de groetwoorden waar ik het hier over heb.
En wat we verwachten, blijkt ook. Doeg komt in Nederland 78 keer voor, in Vlaanderen niet één keer. Doei staat in Nederland ver bovenaan met 228 hits, Vlaanderen heeft er nu een schamele 4. De later opgekomen dubbelvorm doeidoei haalt 4 hits in Nederland en weer geen een in Vlaanderen. De onderlinge verhoudingen zijn in het CGN precies als in de dialectenquête van 2008, waar van de drie vormen doei de meest frequente is. Trouwens ook in de Nederlandse kranten is het al niet anders: doei is daar nummer één, doeg is tweede. De dubbelvorm doeidoei komt ook daar het minst voor; dat kan wel te maken hebben met een lagere sociale status van die groet. Volgens sommigen is doeidoei zo ongeveer het toppunt van gezelligheid en dat is voor anderen juist een reden om het dan niet te gebruiken. Gezelligheid is niet altijd een garantie voor succes. Mijn indruk is ook dat doeidoei meer bij vrouwen in zwang is dan bij mannen, zoals trouwens vanaf het begin af aan vrouwen het meest gebruik maakten van de groep doeg-woorden.
Is doeg met zijn varianten dus te zien als een groet die van onderop (de dialecten) omhoog geklommen is, bij salu zien we precies het omgekeerde. Tegenwoordig is salu de meest gebruikte afscheidsgroet in de Vlaamse dialecten, maar aanvankelijk was het een verheven vorm uit de schrijftaal. Vooral in de aanhef van officiële brieven en documenten was het heel gebruikelijk, dus als begroeting. Ik geef er een voorbeeld van, namelijk de aanhef van het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, de Nederlandse tegenhanger van de Amerikaanse Declaration of Independence: ‘De Staten Generael van de geunieerde Nederlanden. Allen dengenen die dese tegenwoordighe sullen sien ofte hooren lesen, saluyt.’ Het woord saluut is afkomstig uit het Latijn, waar het ‘gezondheid’ betekent. Het is dus een heilwens.
Dat salu bijna uitsluitend in de Vlaamse dialecten voorkwam (1973) en voorkomt (2008) en dan bovendien zonder de slot-t is een aanwijzing dat het woord daar vanuit het Frans van de bovenlaag in de lagere taalregionen doorgedrongen is. Dat proces ging ook gepaard met allerlei vormveranderingen, populariseringen, zou je kunnen zeggen: salukes, saluutje, slukes. Inmiddels heeft het woord weer status herwonnen want ook in het Standaardnederlands van het Vlaamse deel van het CGN komt het voor, 23 keer, wel voornamelijk in de vorm salu. Het is daar de meest frekwente afscheidsgroet. In het Nederlandse deel komt salu niet voor. Ook in de dialecten, de Vlaamse uiteraard, heeft salu voortgaand succes geboekt, want het komt in West_Vlaanderen nu, in 2008, veel meer voor dan in 1973. Het zoveelste geval van een woord dat in recente tijd vanuit Brabant terrein wint.
Natuurlijk waren er ook in het alledaagse oudere Nederlands minder plechtige groetwoorden in gebruik. In de geschriften uit die tijd domineert de formulering god geue v goeden dach (Antwerps Liedboek 1544) en deze: "Elckerlijc, goeden dach Moet u Gode gheven ende ghesonde!" Die formule werd zowel bij begroeting als bij afscheid gebruikt, net als het oude saluut trouwens. Dat die lange formule in de echte spreektaal ook gebruikelijk geweest is, is wel waarschijnlijk. Alle hedendaagse vormen met dag, die we in de spreektaal nog volop kennen, dag, daag, goeden dag, daghoor, enz. zijn daar natuurlijk van afkomstig. Ook ge(n)dag, dat een verkorting is van goeiedag. Het heeft een klein opvallend verspreidingsgebiedje op de grens van Zuid-Holland en Utrecht. Daghoor, soms zelfs dagoor, vinden we vooral in het noorden van Noord-Holland. Ook doeg reken ik tot de dag-groep, met dit verschil dat dit doeg en zijn varianten alleen in gebruik is bij afscheid of vertrek, terwijl dag c.s. ook bij begroeting mogelijk is, behalve daghoor dan.
Vooral bij de dag-groep valt op dat er bij de groetwoorden een tendens bestaat ze te verlengen of uit te breiden. Een begroeting mag blijkbaar niet te kort zijn. Dag gaat meestal vergezeld van een persoonsnaam, dag Jan, of van een tussenwerpsel: dag hoor, dag hé. Het gerekte daag is blijkbaar lang genoeg want dat kan ook in zijn eentje gebruikt worden, maar doeg wordt doorgaans voorafgegaan door nou: nou doeg. En de verdubbeling van doei, doei doei, is natuurlijk ook een vorm van verlengen.Wat ik hier bij de dag-groep constateer, de neiging tot verlenging zie je trouwens ook bij de andere groetwoorden, bijv. houdoe, éé; nou ajuus. Dat wil zeggen bij de groetwoorden ten afscheid. Sommige toevoegsels lijken op een soort versterking van de groet, ‘t beste hoor, dag hoor, of een aanmoediging: houdoe, war.
De terreinwinst die we bij salu geconstateerd hebben, gaat ten koste van houdoe,dat in 1973 nog vrij frequent was in Belgisch Limburg maar daar nu vrijwel afwezig is. De paar gevallen die daar te vinden zijn, hebben de Limburgse vorm: haddich. Dat het er zo weinig zijn, kan wederom te maken hebben met ons tekort aan informatie. Intussen is houdoe in deze vorm praktisch een exclusief Noord-Brabants woord geworden. Het schijnt dat Brabanders zich daar terdege van bewust zijn, want ze hebben houdoe massaal uitgeroepen tot het mooiste Brabantse woord. Hetzelfde teken als voor houdoe heb ik in Zuid-Limburg gebruikt voor de Limburgse vorm haddich. Een apart teken heb ik wel gegeven aan het Midden-Limburgse hojje, omdat dat een opvallende expansie doormaakt. Het woord kwam in 1973 al wel voor in hetzelfde gebied, maar tegenwoordig ook ver daarbuiten; vergelijk de kaarten 1 en 2.
Hojje is populair en het lijkt een geduchte concurrent te zijn van doeg en doei. Overigens bestaat er zelfs een liedje dat HOJJE heet. Het is van de groep Fermate en zo begint het refrein: "Hojje, hojje, ich bin eweg". Hojje is natuurlijk wel verwant aan houdoe, maar het is er niet uit ontstaan want de voorloper van hojje luidt in de betrokken plaatsen haddich. In sommige plaatsen komen ze zelfs nog naast elkaar voor, zonder allerlei tussenvormen die je bij een evolutie toch zou verwachten. Hojje is eigenlijk heel on-Limburgs vanwege dat persoonlijke voornaamwoord -je. Het lijkt wel een Hollandse vertaling van houdoe. Over de etymologie van houdoe doen de wildste verhalen de ronde, terwijl het woord toch eenvoudig te verklaren is. Ik sluit me aan bij de uitleg dat houdoe gewoon ‘hou je’ betekent, een restant ongetwijfeld van een eertijds langere formule, iets als ‘hou je maar taai’ of ‘hou je goed’.
Veel ouder dan dat houdoe, dat in geschrifte voor het eerst voorkomt in 1882, is adieu, waarvan de oudste vindplaats uit 1475 is. Het woord komt uit het Frans. Het moet dus wel weer een woord zijn dat vanuit de bovenlaag van de taalgemeenschap, die Frans kende, ook in andere lagen doorgedrongen is, dus ook in de dialecten. Het heeft tijdens die tocht heel wat vormveranderingen ondergaan. In het materiaal uit 1973 tel ik 17 verschillende vormen, o.a. deze: adjeu, ajuu, haju, tjeu, sjuus, adie, tjuukes, allemaal ontstaan uit dat adieu en allemaal doordat een of meer klanken van het oorspronkelijke woord werden weg gelaten. Vooral het begin van de tweede lettergreep met zijn in het Nederlands ongebruikelijk combinatie dj had daarvan te lijden. Of de d of de j moest eraan geloven.
Erg opvallend is dat adieu en varianten vooral in oostelijke dialecten voorkomen en in Zuid_Limburg, en helemaal niet in de Vlaamse. Dat is vreemd want Franse leenwoorden verschijnen daar doorgaans het meest, omdat Vlaanderen nu eenmaal aan het Franse taalgebied grenst en het westelijke deel in de middeleeuwen ook lang deel heeft uitgemaakt van het Franse koninkrijk. Adieu is in Vlaanderen vroeger wel in de schrijftaal aanwezig geweest, zo in het Antwerps Liedboek (a. 1544), net als bij Noord-Nederlandse schrijvers als Hooft, Bredero en Vondel. Dat adie in de Zuid-Limburgse dialecten terechtgekomen is, is niet zo verbazingwekkend. In dat gebied en dan in het bijzonder in Maastricht heeft het Frans lange tijd een belangrijke rol gespeeld. Het was de omgangstaal van de gegoede burgerij, die vaak als voorbeeld gezien werd.
Maar daarmee is de opvallende aanwezigheid van ajuus in Gelderland en Overijssel natuurlijk niet verklaard. Die gebieden plaatsen ons wel vaker voor raadsels. Nergens zijn er zoveel gebiedsspecifieke groetwoorden naast elkaar te vinden als hier. Exclusief voor Achterhoek en Twente is bijvoorbeeld de uitdrukking good gaan. Dankzij de correspondenten weet ik dat dat een verkorting is van ‘Laat ’t u goed gaan’, voorwaar een mooie wens.
Terwijl verspreid over heel ons taalgebied, in Noord en Zuid, de groet ’t beste wordt gebruikt, verschijnt daar in Groningen, Drenthe en de Achterhoek de bescheiden variant ’t goei, niet te verwarren met goeie dat ook in het Noorden voorkomt o.a. in Friesland en hier en daar in Groningen en Drenthe, en dat een verkorting is van goeiedag. In de enquête van 2008 is goeie overigens maar één keer opgegeven. ’t Goei is waarschijnlijk ontstaan uit ‘ik wens u ’t goede’. De Oost-Nederlander houdt blijkbaar niet van overdrijven. Hij vindt ’t goede goed genoeg. Misschien heeft het zelfs een religieuze achtergrond.
Van de Oost-Nederlandse groet moi, moine is bekend dat die ook gebruikt wordt in het aangrenzende Duitse taalgebied, in het bijzonder in Oost_Friesland. Ik heb zelfs één geval in Limburg genoteerd. Het is een verkorting van de groet mooie morgen. Daar is dan alleen het eerste deel van overgebleven, moi, en omdat dat morgen uit de uitdrukking verdween, kon moi ook algemener gebruikt worden; zie ook de bijdrage van Siemon Reker in dit boek. Moi fungeert tegenwoordig niet alleen de hele dag door als afscheidsgroet, maar ook als begroeting zonder meer, bijvoorbeeld als men iemand op straat tegenkomt.
Een grote maar erg diverse groep is die waarbij de afscheidsgroet begint met het voorzetsel tot: tot ziens, tot kijk, tot de volgende keer, tot later, oant sjen (Fries!), enzovoorts. Ik heb ze maar op een noemer gezet, dat wil zeggen op de twee kaarten allemaal hetzelfde tekentje gegeven. Ze spreken voor zichzelf. Nieuw in 2008 is wel het gebiedje tot ziens ten zuiden van Rotterdam.
Een Frans leenwoord dat opvallend genoeg weer niet in Vlaanderen voorkomt als afscheidsgroet maar wel in Nederland, tot in West-Friesland aan toe, is bezjoer. Het woord komt al in 1617 in Nederlandse geschriften voor. Zal dus ook wel weer ‘gezonken cultuurgoed’ zijn. Bezjoer lijkt nu wel helemaal weg te zinken. Het is op zijn retour want op de kaart van 2008 komt het nog maar 3 keer voor, wel net als in 1973 in Dordrecht en omgeving en in Steenwijk, Overijssel. Dan is er nog het Franse au revoir, maar dat komt zo weinig voor dat ik het niet op de kaart gezet heb.
Sommige begroetingswoorden kunnen ook bij afscheid of vertrek gebruikt worden. Bezjoer is er één van, verder het oostelijke moi, naast alleen nog dag en de combinaties met dat woord, goeiedag en de andere varianten met dag, dag zelf dan meestal gecombineerd met een persoonsnaam. Dag en moi zijn ook de enige woorden die gecombineerd kunnen worden met de namen van bepaalde dagdelen: goeiemorgen, moi middag, enzomeer.
De combinatie daghoor, doeg/doei en verder salu, goodgaan, bezjoer, houdoe, hojje, ajuus en adie, zegt men alleen bij afscheid of vertrek. De meeste van de groetwoorden die hier de revue passeren zijn in wezen woorden waaraan een wens ten grondslag ligt of in besloten ligt. Je wenst iemand als je hem of haar ziet of verlaat een goede dag, of dat God hem behoede (adieu), of een goede gezondheid (salu), of een mooie morgen/dag, of dat het iemand goed mag gaan. Salu is in de loop der tijd veranderd van een wens bij begroeting in een wens bij vertrek. In de enquête heb ik ook maar één geval van salu bij begroeting gevonden.
Naast deze strikte afscheidswoorden en de ‘multifunctionele’ vormen moi en dag kennen het Nederlands en zijn dialecten ook woorden die alleen als begroeting kunnen dienen. In de Dialectenquête van 2008 is daarnaar geïnformeerd met de vraag ‘Met welk(e) woord(en) of welke uitdrukking begroet u in uw dialect andere personen – in het algemeen?’. Het meest gebruikte woord is hoi. 91 Nederlanders hebben dat geantwoord, overigens maar 4 personen in Vlaanderen. Op de tweede plaats staat hallo dat 63 keer in Nederland wordt opgegeven en 19 keer in Vlaanderen, met de provincie Antwerpen daar als koploper met 8 keer. Deze getallen op zich zeggen niet veel omdat het aantal ingevulde enquêteformulieren per gebied sterk verschilt. Daarom nu een en ander in percentages. 2,8 % van de Vlamingen geeft hoi, tegen 28% van de Nederlanders, tien keer zoveel dus. Dat is een groot verschil. Ik concludeer eruit dat hoi in de Vlaamse dialecten vrijwel niet voorkomt.
Ook in het Vlaamse Standaardnederlands komt hoi veel minder voor dan in het Nederlandse. Het CGN geeft 24 Vlaamse hits, tegenover 405 Nederlandse. Globaal omgerekend: in Vlaanderen één keer hoi in 13 uur, in Nederland één keer hoi per 100 minuten. Bij hallo liggen de verhoudingen iets anders. In de Vlaamse dialecten scoort hallo bij 13% van de invullers, in de Nederlandse bij 20%. Nu de standaardtaal uit het CGN. In Vlaanderen komt hallo één keer per 84 minuten voorbij. In Nederland is dat één keer per uur. Ook hier loopt Nederland dus ook voorop, zij het niet zoveel als bij hoi.
De verschillen zijn daarentegen weer heel erg groot bij het begroetingswoord dat vooral bij het begin van telefoongesprekken veel gehoord wordt: hai. Ook aan het begin van gewone gesprekken en in mindere formele brieven of mails neemt het gebruik ervan toe. Hai komt in het Nederlandse deel van het CGN 149 keer voor, in het Vlaamse deel maar 2 (twee!) keer. Was er evenwicht geweest, dan hadden dat er ongeveer 50 moeten zijn. Hier hebben we dus echt een groot verschil in de standaardtaal van de twee gebieden. Hai is overigens nergens dialectwoord, al heb ik er in Noord-Brabant twee meldingen van gezien, maar dat hai is daar ongetwijfeld uit de Standaardtaal overgenomen.
In de dialecten komen landwijd nog wel woorden voor die enigszins op dat hai lijken, maar die toch niet hetzelfde zijn en zeker niet dezelfde spreiding en levenskracht hebben als hai. Allemaal korte woorden die met een h beginnen, die gevolgd wordt door een klinker. In gebieden waar de h niet uitgesproken wordt, blijft er alleen een klinker van over: ee, ai, en elders: hei, heuj, heej, hui, ha, hoej, kortom zowat alle klinkers komen aan bod. Van deze groep schijnt hei de oudste vorm te zijn. Het woord was in de middeleeuwen al in gebruik om aandacht te trekken. De andere woorden van deze groep zijn waarschijnlijk afgeleid van dat hei.
Van de meeste van deze woorden is moeilijk na te gaan wanneer ze ontstaan zijn, wat ze oorspronkelijk betekenden of waar ze vandaan komen, met één uitzondering, hallo. Dat woord is op het einde van de 19e eeuw in Amerika in gebruik gekomen bij de intrede van de telefonie. Het woord diende om de persoon aan de andere van de telefoonlijn te laten horen dat je er was. Daar leende hallo zich met zijn twee wijde klinkers bijzonder goed voor. Wat de oorsprong van dat woord geweest is, weten we niet, wel dat het tegelijk met de telefoon hier terechtgekomen is. De oudste vermelding in Nederland is uit 1884.
Er is maar weinig verschil tussen dit oude hallo van de telefonie en het tegenwoordige hallo. Het eerste betekende niets, het was feitelijk een telefoontest, het laatste woord betekent ook niet veel meer dan bijvoorbeeld ‘u bent aan de beurt’, bij de kassa in de supermarkt. Die betekenisloosheid geldt trouwens voor alle woorden die ter begroeting dienen: hoi, heuj, heej, hei. Hoi zeggen is hetzelfde als je hand opsteken als je een bekende ziet op straat. Maar daarom zijn dit natuurlijk juist de echte groetwoorden en niet de wenswoorden die ik eerder besproken heb. Al lijken ze wat hun vorm betreft soms verdacht veel op elkaar. In Midden_Limburg bijvoorbeeld zeg je hoi als je iemand tegenkomt en hojje als je weggaat. Het eerste betekent niets, het tweede ‘hou je goed’.
Omdat pure groetwoorden geen betekenis hebben, kun je ze ook gebruiken tegenover iemand aan wie je een hekel hebt of waar je ruzie mee hebt. Maar wenswoorden wil je dan natuurlijk niet gebruiken. Voor zulke situaties hebben we verwenswoorden tot onze beschikking, woorden waarmee je iemand het slechte toewenst. VERwensen betekent ‘verkeerd’ of ‘fout’ wensen; vergelijk VERspreken, VERspillen. Verwensingen worden wel tot de vloeken gerekend, maar niet alle verwensingen kun je bij weggaan of vertrek gebruiken. De meest geschikte voor dat laatste zijn naar mijn idee: stik (de moord), val dood, krijg de klere, barst. Maar er zijn er veel en veel meer. Bovendien komen er steeds nieuwe bij, blijkbaar inspireert ruzie en maakt hij de mensen vindingrijk. Vergeleken bij de verwenswoorden zijn groet_ en wenswoorden maar saai. Daarom zou er ook maar eens een dialectenquête gehouden moeten worden naar verwenswoorden. Ik heb al een vraag: ‘Hoe neemt u in uw dialect afscheid van íemand die u bij de verkoop van uw auto belazerd heeft en van wie u weet dat hij/zij dialect spreekt?’. Ben heel benieuwd wat dat zal opleveren.
NOTEN
1. De kaartjes zijn getekend met het programma CARTO van Jan van Bakel. Bekijk ze desgewenst met een vergrootglas. Ze staan in groot formaat ook op de website www.janstroop.nl.
2. zie ook mijn stukje uit 1974:'Doeg; een korte impressie', in De nieuwe taalgids 67, blz. 145-146.
NASCHRIFT: Niet doei maar doeg is Zaans