PhD PROJECT 5: POLDERNEDERLANDS BREED UITGEMETEN
Voor informatie: Dr Jan Stroop, T: 020-525.4651, E: j.stroop@hum.uva.nl
 
1.
1a. Dr. J. Stroop (hoofdbegeleider, UvA)
1b. Leerstoelgroep Nederlandse Taalkunde
1c. overige leden begeleidingscommissie: Dr. R. van Bezooijen (KUN) en Prof. Dr. V. van Heuven (UL), Dr. N. Oostdijk (KUN), Prof. Dr. L. Pols (promotor, UvA), Prof. Dr. F. Weerman (promotor, UvA)

2. Materiële lasten

  • honorarium sprekers (40 x € 20) € 800
  • reiskosten in verband met geluidsopnames € 1.000
  • kosten geluidsbanden € 300
  • TOTAAL € 2.100
3. Titel project:
Poldernederlands breed uitgemeten

4. Aansluiting van het voorstel bij het onderzoek van het ACLC
4a. Themagroep: Taalvariatie, Taalcontact en Taalverandering
4b. Het onderzoek sluit aan bij lopend fonetisch onderzoek naar uitspraakverschillen van verschillende groepen (jong/oud; man/vrouw; regio's) door Louis Pols en Rob van Son

5. Omschrijving van het onderzoek
5a. Het beoogde onderzoek is sociofonetisch van aard en richt zich op de variëteit van het Algemene Nederlands waaraan de naam Poldernederlands gegeven is en die gekenmerkt wordt door o.a. een verlaging van de diftong /Ei/. De grondslag van het onderzoek bestaat uit metingen van de formanten van klinkers in Algemeen-Nederlandse spraak, in het bijzonder de diftongen en daarvan in de eerste plaats de /Ei/. De sociolinguïstische component wordt gevormd door de verdeling van de sprekers naar sociologische klassen: mannen tegenover vrouwen, jongeren tegenover ouderen.

5b. Doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de aard en de verspreiding van het verschijnsel Poldernederlands, door een brede toetsing van de volgende hypotheses:
  • Vrouwen lopen voorop in het proces van verlaging van de diftongen.
  • Jonge vrouwen verlagen meer dan oudere vrouwen uit de dezelfde klasse.
  • Het proces is begonnen bij vrouwen uit de hoge middenklasse en verspreidt zich vervolgens over andere klassen, waarbij de mannen uit dezelfde klasse een generatie achterblijven.
  • De verlaging, een change from below (een 'onbewuste' verandering), heeft een 'verborgen' prestige. Dat kan leiden tot een grotere (hypercorrecte) verlaging bij sprekers van wie de eerste taal een niet-diftongerend dialect is, dan bij anderen.
  • De verlaging maakt deel uit van een herstructurering van het klinkersysteem: na en naast verlaging van de diftongen is er een verlaging annex diftongering van de lange klinkers die daardoor gaan lijken op de oorspronkelijke diftongen (als onderdeel van een dragchain: door de verlaging van de diftongen ontstaat er 'plaats' in de fonologische ruimte die door de hogere klinkers wordt ingenomen.) en, tegengesteld daaraan, een verhoging van de korte klinkers.
Om de hier geformuleerde hypotheses te toetsen, zullen de volgende contrastieve onderzoekscombinaties worden gevormd:
  • mannen t.o. vrouwen, telkens uit dezelfde sociale klasse of met hetzelfde beroep en uit dezelfde leeftijdsgroep (bij voorkeur gematchte mannen en vrouwen) (hypothese 1 en 3).
  • oudere generatie vrouwen t.o. jongere generatie vrouwen, beide uit dezelfde sociale klasse (dus bijv.: moeders versus dochters) (hypothese 2).
  • in leeftijd en sociale klasse gelijke sprekers uit verschillende regio's (hypothese 4).

Het aantal sprekers in Release 4 van het Corpus Gesproken Nederlands, in de component 1 (spontane conversaties), die voor dit onderzoek in eerste instantie gebruikt zal worden, bedraagt 154, waarvan 84 vrouwen. De spreiding naar leeftijdscategorie, opleidingsniveau, beroepsniveau en regio bij de mannelijke zowel als bij de vrouwelijke sprekers is toereikend.

In een tweede ronde zal een beperkte sprekersgroep (40) worden samengesteld die bestaat uit tweelingen (man t.o. vrouw), leeftijdsgroep 25-40 jaar, en hun ouders, omdat dan de sociologische factoren volledig onder controle zijn. Voor het samenstellen van deze groep zal de medewerking gevraagd worden van bestaande verenigingen van tweelingen. Van elk van de leden van deze groep zal een opname gemaakt worden van formele en informele spraak, bij voorkeur in een laboratoriumsituatie. De bewerking van het materiaal geschiedt zoals bij de sprekers uit de eerste ronde (CGN).
Met behulp van materiaal uit beide verzamelingen zal bij een beperkte groep sprekers hypothese 5 getoetst worden: de verlaging van de /Ei/ maakt deel uit van verandering van het gehele klinkerstelsel.

5c. Er zal gebruik gemaakt worden van het complete Nederlandse deel van het Corpus Gesproken Nederlands. Dat Corpus omvat spontane spraak van 154 sprekers. Van elk van hen worden 10 /Ei/'s, 5 /i/'s en 5 /a/'s geselecteerd; totaal 3080 te meten tokens. Die tokens zullen geautomatiseerd getrokken worden. Dat is mogelijk met behulp van het corpusexploitatie- programma COREX. Het volledige corpus kan daarmee doorzocht worden op basis van de orthografische transcriptie. Een voorbeeld: door de opdracht te geven naar [^]*eip[^]* worden in de orthografische transcriptie alle woorden gevonden waarin de letterlijke string 'eip' voorkomt.
Het meten gebeurt met behulp van spraakanalyse programma PRAAT (Boersma &
Weenink, 1996): van elk token worden de formanten F1 t/m F4 automatisch gemeten op één kwart en op drie kwart van de klinkerduur, en daarna zonodig handmatig gecorrigeerd. De mate van diftongering wordt vervolgens uitgedrukt door de Euclidische afstand tussen beide punten in de vier-dimensionele ruimte te berekenen.
Behalve de diftongen in kwestie zullen ook metingen verricht worden aan de twee extreme klinkers, /i/ en /a/, teneinde de relatieve verlaging van de diftongen per spreker te kunnen vaststellen. Dit laatste hangt samen met het probleem dat de samenstellende formantwaarden van klinkers niet vastliggen maar een sprekergebonden kwaliteit hebben. Om de individuele eigenschappen van elke spreker uit te schakelen wordt een normalisatie toegepast waarbij gebruik gemaakt wordt van die twee uiterste vocalen /i/ en /a/.
Het is daarna mogelijk om de klinkers en tweeklanken geheel automatisch te plaatsen - als punten c.q. pijlen - in een articulatorisch klinkerdiagram waarvan de openingsgraad wordt geoperationaliseerd als de genormeerde F1 en de voor-achterdimensie een gewogen (en genormeerd) gemiddelde is van de hogere formanten F2 t/m F4 (zgn. effectieve F2, ofwel F2'). De verkregen resultaten worden tenslotte statistisch bewerkt. Op dezelfde manier worden ook de diftongen /9y/ en /Au/ met hun respectievelijke extreme klinkers onderzocht. Het onderzoek zal in grote lijnen verlopen conform de door Van Heuven ontwikkelde en toegepaste methode, waarvan de hoofdpunten hierboven geschetst zijn (Van Heuven e.a. 2002, 3-6).

5d. Materiaal: het Nederlandse deel van het Corpus Gesproken Nederlands op cd-rom: daaruit de realisaties van de spraakklanken in kwestie; verder opnames van de 2e ronde.

5e. Werkplan
1e jaar: volgen van cursussen (o.a. programmeren, fonetisch meten); inlezen in de relevante sociolinguïstische literatuur; deelnemen aan colloquia e.d.
2e jaar: selectie, metingen en analyse van het materiaal uit het CGN
3e jaar: samenstellen tweede sprekersgroep, opnamen maken en materiaal analyseren.
4e jaar: schrijven dissertatie

5f. De hoofdbegeleider is verantwoordelijk voor de directe begeleiding, de andere leden van de begeleidingscommissie adviseren, controleren op gezette tijden en bieden faciliteiten.

5g. De uitvoerder, bij voorkeur een Neerlandicus met kennis van fonetiek, man of vrouw, moet, als hij/zij aan de eigenlijke taak begint (2e jaar), in staat zijn data te analyseren, en scripts te schrijven, kennis hebben van akoestische fonetiek en van sociolinguïstische methodes.
Daarnaast dient de uitvoerder vertrouwd te zijn met statistische bewerkingen.

6. Belang van het voorstel
Uit het internationale sociolinguïstische onderzoek blijkt dat vrouwen voorop lopen bij een 'linguistic change from below' (een taalverandering waarvan men zich niet bewust is): In linguistic change from below, women use higher frequencies of innovative forms than men do. (Labov 2001, 292). In een stabiele taalsituatie overigens blijken vrouwen juist het dichtst bij de norm, de standaardtaal aan te sluiten. Maar zodra er zich een verandering aandient, vormen vrouwen de voorhoede. Labov noemt dat de Gender Paradox (Labov 2001, 261-293). Opvallend daarbij is dat zo'n verandering steeds begint bij vrouwen uit de midden middenklasse of lager, en zelden of nooit bij vrouwen uit de hoge middenklasse, net zo min overigens als bij vrouwen uit de laagste klassen. Dat levert in een grafische voorstelling een curvelineair beeld op (Labov 2001, 31-33). Taalveranderingen beginnen dus in de regel in de middengroepen.

Het Poldernederlands (voortaan P.) is op deze regel een opmerkelijke uitzondering. Deze variëteit is het eerst gesignaleerd bij vrouwen uit de hoge middenklasse, maar lijkt zich nu ook te verbreiden onder vrouwen (en mannen) uit andere sociale klassen (Stroop 1997 en 1998). Dit afwijkende patroon heeft wellicht te maken met het bijzondere karakter van het P.. Een innovatie die begint in de hoge middenklasse is een innovatie van of vanuit de standaardtaal, het ABN. Uit het perceptie-onderzoek van Van Bezooijen en Van den Berg (2001) blijkt dat jonge vrouwen uit die klasse, net als oudere vrouwen, jonge mannen en oudere mannen, het ABN feilloos van het P. weten te onderscheiden, dat ze het ABN ook mooier vinden dan het P., dat ze, net als de andere luisteraars, van het P. vaststellen dat het minder verzorgd is dan het ABN, maar terwijl de andere groepen het ABN de voorkeur geven, vormen de jonge vrouwen de enige groep die het P. net zo lief spreekt als het ABN. Het lijkt alsof jonge vrouwen vooroplopen in een houding van 'wel ABN spreken maar niet te netjes'. P. is dus een soort sub-ABN. In het onderzoek zal ook kunnen blijken of het feit dat oudere vrouwen niet veel op hebben met het P., tegelijk betekent dat ze het niet spreken.

De huidige ontwikkeling van het pas zeer recent ontdekte P. (Stroop 1997 en de website Poldernederlands, zie onder), biedt een unieke kans om een taalverandering die gaande is en die bovendien op een belangrijk punt lijkt af te wijken van het normale type taalverandering 'from below', dat in de middenklassen pleegt te beginnen, op de voet te volgen. Het P. verschilt ook van het in Engeland opkomende en in sociaal opzicht enigszins vergelijkbare Estuary English op wezenlijke punten. Om de belangrijkste te noemen: het P. is in tegenstelling tot het EE niet geografisch gebonden; verder is de mate waarin het P. wordt gesproken aan sexe gebonden, bij het EE is dat niet het geval, dus daar geen women in advance. www.phon.ucl.ac.uk/home/estuary/whatis.htm)

Aan het P. zijn tot op heden twee soorten onderzoek gewijd, perceptie-onderzoek en onderzoek naar de akoestische kenmerken van het P.. Tot de eerste categorie behoort het al gememoreerde onderzoek van Van Bezooijen en Van den Berg (2001). Ze doen verslag van een onderzoek waaraan door 160 luisteraars, evenveel mannen als vrouwen is deelgenomen. De sprekers zijn verdeeld over de categorieën Randstad tegenover niet-Randstad en Jong tegenover Ouder. De belangrijkste uitkomsten zijn, ten eerste: het P. wordt door alle categorieën als een aparte variëteit van het Nederlands herkend en onderscheiden. Ten tweede: jonge vrouwen staan positiever tegenover het P. en tegelijk minder positief tegenover het ABN dan de drie andere groepen. Ongeacht hun geografische herkomst. De positieve houding van jonge vrouwen tegenover het P. maakt de veronderstelling plausibel dat ze dan eerder tot de sprekers van het P. zullen behoren dan taalgebruikers uit de andere categorieën.

In Van Heuven e.a. (2002) wordt gerapporteerd over een fonetisch onderzoek dat gebaseerd is op metingen van de formanten van diftongen en de als ijkpunten dienende extreme vocalen. Het spraakmateriaal bestond uit opnames van deelnemers aan het tv-programma Het Blauwe Licht, evenveel mannen als vrouwen, alle uit de hoge middenklasse. Uit de metingen is naar voren gekomen dat vrouwen de diftongen significant meer verlaagd uitspreken dan sociaal vergelijkbare mannen en dus vooroplopen bij de spraakvernieuwing die P. heet.
Het beoogde onderzoek vormt een vervolg op publicaties van Stroop (1997, 1998), Van Bezooijen en Van den Berg (2001) en Van Heuven e.a. (2002). Het betekent een belangrijke versterking van het onderzoek in de betrokken themagroep van het ACLC. Door het bijzon- dere karakter van het P. zelf en de toe te passen onderzoeksmethode levert het onderzoek tevens een bijdrage, zowel in theoretisch en methodologisch opzicht, aan de internationale sociolinguïstiek.

Literatuur en documentatie:

  • R. van Bezooijen (2001), Poldernederlands; hoe kijken vrouwen ertegenaan, in Nederlandse Taalkunde, jrg. 6, blz. 257-271) *
  • R. van Bezooijen en R. van den Berg (2001), Who power Polder Dutch; a perceptual-sociolinguistic study of a new variety of Dutch, in T. van der Wouden en H. Broekhuis (eds.) Linguistics in the Netherlands 2001, Amsterdam, blz. 1-12 *
  • P. Boersma and D. Weenink (1996), Praat, a system for doing phonetics by computer. Report of the Institute of Phonetic Sciences Amsterdam, 132
  • Vincent J. van Heuven, Loulou Edelman, Renée van Bezooijen (2002), The pronunciation of /ei/ by male and female speakers of avant-garde Dutch (te verschijnen) *
  • W. Labov (2001), Principles of Linguistic Change; Volume 2. Social Factors, Malden/Oxford
  • J. Stroop (1997), Wordt het Poldernederlands model?, in Taal en Tongval, Themanummer 10, blz.10-29 *
  • J. Stroop (1998), Poldernederlands; waardoor het ABN verdwijnt, Amsterdam

*) ook op de website www.hum.uva.nl/poldernederlands