Het zag er zo veelbelovend uit, zo'n 70 jaar
geleden. Het Algemeen Beschaafd Nederlands was aan de winnende hand.
Bekende taalkundigen voorzagen zelfs dat iedereen in Nederland
binnen afzienbare tijd onberispelijk Nederlands zou spreken. Dat was
het mooie gevolg van de democratisering van het onderwijs: iedereen
moest en ging naar school, iedereen kon en zou dus ABN leren.
Alles werkte er ook aan mee. De omroepen voerden een beleid
waardoor dat ABN, dat wil zeggen ,,Nederlands waar je niet aan kunt
horen waar iemand vandaan komt'', daar een monopoliepositie kreeg.
En koningin Wilhelmina verklaarde openlijk dat de verzorgde
uitspraak van het Nederlands een regeringszaak was. Maar het is
anders gelopen dan verwacht werd en niet zo zuinig ook. Onze
koningin spreekt nog steeds meer dan beschaafd ABN, maar de andere
Nederlanders maken er een potje van. In België is het net omgekeerd,
lijkt het wel. Daar is de vorst niet bepaald een modelspreker van
het Nederlands, terwijl veel van zijn Nederlandstalige onderdanen
juist een voorbeeld voor ons Nederlanders zouden kunnen zijn, al was
het maar doordat ze vinden dat je zorg moet besteden aan je taal.
Het ontbreekt de Nederlander aan liefde voor zijn taal, dat is
bekend. Een uitdrukking als ,,fier zijn op je moedertaal'', wekt
zijn lachlust op. En aangezien er geen zorg denkbaar is zonder
liefde, is het geen wonder dat het zorgvereisende ABN volledig op
zijn retour is. Andere soorten Nederlands zijn er voor in de plaats
gekomen. In België fungeert de VRT (de oude BRT dus) voor velen
als normbewaker van het Nederlands. Het VRT-Nederlands wordt er als
model aanvaard en in stand gehouden. De Nederlandse omroepen voeren
een omgekeerd beleid. Die passen zich aan aan hun publiek, onder het
motto: als we niet net eender praten als onze doelgroep, raken we
onze kijkers en luisteraars kwijt. Bij de commerciële omroepen zijn
gevolgen van dat beleid het duidelijkst te merken. En aangezien
jongeren geen ABN meer spreken, horen we dat bij de omroepen dus ook
steeds minder. Het huidige gesproken Nederlands in Nederland is
feitelijk het product van de jaren zestig en zeventig van deze eeuw.
Die jaren hebben de maatschappij fundamenteel gewijzigd. Dat is ook
in de meeste andere Europese landen gebeurd, maar terwijl het daar
vooral de onderste en middelste lagen van de maatschappij zijn
geweest die ervan geprofiteerd hebben door hun rechtmatige plaats in
te nemen, heeft de emancipatie in Nederland ook gevolgen gehad voor
de hoogste klassen. Die kwamen een stapje naar omlaag. De
uitersten van gedrag zijn daardoor naar elkaar toegekomen.
Nederlandse huisartsen bijvoorbeeld dragen op het spreekuur geen
witte jas meer, maar een trui, maar je mag ze dan ook met hun
voornaam aanspreken. Nederland is een behoorlijk egalitaire
samenleving geworden. Ook voor de taal heeft deze ontwikkeling
belangrijke gevolgen gehad. Het gesproken Nederlands van de
bovenlaag, het ABN, verloor zijn status en fungeerde niet langer als
modeltaal; alle Nederlands dat verstaan kon worden, was even goed.
In plaats dat het onderwijs wat tegengas begon te geven, ging het in
deze ontwikkeling mee. En als de zorg voor taal ontbreekt, ontstaat
er ook geen liefde. Dat wil niet zeggen dat de Nederlander
onverschillig staat tegenover de taal die hij spreekt. Hij ziet zijn
taal als een gebruiksvoorwerp, een instrument. Hij, maar vooral ook
zij, spreekt het gemakkelijkste Nederlands dat zijn omgeving en
vooral zijn baas toestaat. Dat is niet het ABN, maar dat is
bijvoorbeeld het Poldernederlands met zijn wijde aai's en aau's, in
plaats van de vroegere ei's en ou's. De opvallendste groep sprekers
zijn ambitieuze jongere vrouwen in wetenschap, politiek en kunst.
Het Poldernederlands is de taal van het succes, het is ook een
taal mét succes: het verbreidt zich in een sneltreinvaart. Dit
Poldernederlands staat veel verder af van het Nederlands in België
dan het traditionele ABN. Er is geen schijn van kans dat het ooit in
België geaccepteerd en overgenomen zal worden. Daarvoor is een
totale cultuuromslag vereist. Aangezien het Poldernederlands in
Nederland de taal van de toekomst aan het worden is, ligt de
conclusie voor de hand: het gesproken Nederlands in Nederland en dat
in België gaan steeds verder uit elkaar.
(Jan Stroop is verbonden aan de Afdeling Neerlandistiek
Universiteit van Amsterdam) |
Niet eens honderd jaar geleden was - zelfs
in Nederland - maar een kleine toplaag in staat zich mondeling op
een behoorlijke wijze in het Algemeen Beschaafd Nederlands uit te
drukken. Daarmee werd toen bedoeld: zich in die mate van een
beschaafde uitspraak te bedienen, dat je niet kon horen waar de
spreker vandaan kwam. Het ABN was strak genormeerd en daardoor
was er maar weinig variatie in mogelijk. Je sprak ABN of - als je
dialectklanken liet horen - je viel door de mand. Dat ABN was
uitstekend geschikt voor de primaire functie van een standaardtaal:
efficiënt communiceren. Maar voor een tweede belangrijke functie van
taal deugde het niet. Je kon er jezelf niet sociaal mee profileren
binnen de groep van ABN-sprekers. Bewust of onbewust zenden wij
immers via de keuze van onze taalvormen permanent signalen uit over
onze echte (of would-be) sociale en geografische identiteit. In
een tijd dat maar een kleine elite de gesproken eenheidstaal
'beheerste' (in die zin dat ze allerlei vormen van geografisch en
sociaal gekleurde taalvariatie kon wegsnijden), hoefde dat ABN
natuurlijk weinig of geen interne profileringsmogelijkheden te
bieden. Alleen al het feit dát ze een taal spraken die anders was
dan die van het volk, was voor die kleine toplaag zondermeer hét
middel om zich via taal te profileren. Het kan verkeren. Door
allerlei democratiseringsprocessen leerden veel meer mensen zich van
het ABN te bedienen. Tegelijk kwam er bij de taalkundigen een
grotere onbevangenheid tegenover en interesse voor taalvariatie. Het
gevolg bleef niet uit: de vormgeving van overkoepelende
taalvariëteiten is een zaak geworden van heel brede lagen van de
bevolking. Naarmate steeds meer mensen van diverse pluimage zich
in de standaardtaal wensten en probeerden te uiten, ging die
intentionele standaardtaal steeds meer onbedoelde (wegens niet beter
kunnen) én bedoelde (om zich via taal het gewenste profiel aan te
meten) variatie vertonen. Dat alles heeft fataal geleid tot een
versoepeling en verbreding van de standaardnorm. Die kan natuurlijk
niet zakken beneden een bepaalde drempel van algemene bruikbaarheid.
Maar er kwam wel een rijkere herdefiniëring van de beheersing van de
standaardtaal. Dat betekent immers niet langer die ene strakke,
elitaire norm te bereiken door elke talige nestgeur te onderdrukken
(de oude vlekkeloosheid), maar wel het passende sociale en
stilistische taalregister te hanteren. Ik kan aannemen dat
mensen die in het strakke, elitaire concept van Algemeen Beschaafd
Nederlands opgeleid zijn, het moeilijk hebben met die
normverbreding. Die gaan ze algauw als taalverloedering bestempelen.
Maar voor mij mag het oude zuiverheidsstreven gerust voor een flink
deel ingeruild worden voor een bredere registerbeheersing. Het
is mijns inziens geen toeval dat die norm- en registerverbreding
zich net voordoet in het meest 'volwassen' deel van ons taalgebied:
Holland of de Randstad. Pas daar durft men zich 'bezondigen' aan
echte taaluitbouw-in-de-breedte. Vlaanderen, dat nog in een
staat van talige adolescentie verkeert, kan of durft zich die
'weelde' nog niet veroorloven. Het ondervindt wel al volop het
negatieve gevolg van een krampachtig vasthouden aan die ene, anno
1999 illusoire norm: een massale vlucht naar tussentaal, die toch
niet de maatstaf der (taal)dingen kan worden. Want Vlamingen
besteden - volgens Nederlanders - veel meer zorg aan hun taal.
(Johan Taeldeman is hoogleraar aan de Universiteit Gent)
|