Een paar jaar geleden begon het me op te vallen, dat vooral vrouwen,
ontwikkelde vrouwen nog wel, een ander soort Nederlands sprak dan
ik van ze verwachtte: "Voor het Klaainpolderplaain vaaif kilometer
file door een aanraaiding". De ui van uit klonk als
au, de au van vrouw als aau en vooral
de ei van klein, fijn, enz. was duidelijk een
aai. Alle drie de verschijnselen, realiseerde ik me, waren
een gevolg van het spreken met een iets wijdere mondstand (een lagere
kaak), dan in het ABN gebruikelijk is. Ik noemde het Poldernederlands
omdat ik het zag als een resultaat van de vele zegeningen van ons
poldermodel. Dat dit Nederlands juist bij deze groep begonnen is
en nu zo om zich heen grijpt, zou wel eens het einde kunnen betekenen
van het ABN als realiteit, maar ook van het ABN als norm bij het
spreken. En terwijl er steeds meer geklaagd wordt over het verdwijnen
van 'normen en waarden', schijnt de ondergang van het ABN niemand
iets te kunnen schelen.
ABN toen
En het zag er voor de oorlog allemaal zo mooi uit, toen de hoogleraren
De Vooys en Van Haeringen het ABN een glorieuze toekomst durfden
te voorspellen, omdat nu ook de kinderen uit de lagere milieus op
school kennismaakten met het ABN en de radio met zijn voor het ABN
zegenrijke invloed reikte tot in de verste uithoeken van het land.
De taalkundigen zagen zich bovendien door de Overheid gesterkt in
de Troonrede van 1935: 'Bijzondere aandacht zal worden gewijd aan
de organisatorische en paedagogische vragen inzake het onderwijs,
voor zover deze op het terrein van de Overheid liggen. De juiste
en diepere kennis en de zuivere uitspraak van onze Nederlandsche
taal zal daarbij ook verder bevorderd worden.' Je hoort het Koningin
Wilhelmina al zeggen.
Die Troonrede van 1935 was nog maar een begin, want een paar jaar
later stelde de Vereniging van Leraren in Levende Talen op eigen
initiatief een Commissie in, 'ter bevordering van een meerverzorgd
mondeling taalgebruik'. Het Rapport en het werk van de Commissie
(1939) werden zozeer gewaardeerd dat de voorzitter, de heer G. Bolkestein,
onmiddellijk Minister van Onderwijs werd. We hebben tegenwoordig
ook wel een Bolkestein, hoorbaar de zoon van eerdergenoemde zelfs,
maar van wat voor Commissies die ook voorzitter geweest is, nooit
van zo een als die waarmee zijn vader zoveel eer ingelegd heeft.
De bedoeling van de Commissie Bolkestein was vooral het taalgebruik
van de lagere milieus die geen ABN spraken, te verbeteren. De verschijnselen
die toen werden afgekeurd, zijn dan ook van heel andere aard dan
die van het niet-ABN in onze dagen. Waar de commissie zich toen
vooral aan stoorde was dat veel sprekers van de tweeklanken éénklanken
maakten. Dus in plaats van klein zeiden ze klèèn,
en in plaats van huis höös, ongeveer zoals in het Haags gebeurt;
denk aan Jacobse en Van Es. Een ander verschijnsel dat de commissie
afkeurde was het stemloos uitspreken van v, z en g
aan het begin van woorden: see, fijf en choed. Wat
dat eerste betreft, heeft de commissie wel zijn zin gekregen, maar
bij die medeklinkers is de ontwikkeling doorgegaan. Uitspraken als
choed en fijf zijn algemeen geaccepteerd, is mijn
indruk; bij see is dat minder het geval.
ABN nu
Wat is er in onze samenleving gebeurd dat iemand die nu een Commissie
tot verbetering van de uitspraak nu in zou willen stellen in zijn
gezicht wordt uitgelachen? Dat niemand het zich kan voorstellen
dat onze Minister President Koningin Beatrix iets over de correcte
uitspraak van het Nederlands zou laten zeggen? Spreken wij dan allemaal
het Nederlands waar Bolkestein senior en o.a. Professor Kloeke zich
voor hebben ingezet? Integendeel. Nog nooit zijn er zoveel veel
soorten Nederlands te horen geweest als tegenwoordig, juist op plaatsen
en in situaties waar vroeger uniformiteit normaal gevonden werd.
Een enkele tv-recensent maakt er nog wel eens een opmerking over,
naar aanleiding van het programma Big Brother bijvoorbeeld, maar
meestal betreft het dan regionale accenten en zelden het Nederlands
dat sluipenderwijs bezig is in de plaats te komen van het ABN. Nu
we het in de gaten krijgen, want zo gaat dat met geleidelijke veranderingen,
is het misschien al te laat om het proces tegen te houden. De eerste
vraag is of we dat moeten willen en de tweede of we dat nog zouden
kunnen.
Het Poldernederlands, de opvallendste variëteit van het Algemene
Nederlands is een aftreksel van het ABN, een soort sub-ABN. Alleen
wat de drie tweeklanken betreft, klinkt het anders dan het ABN.
Het is niet regionaal, want de spreeksters (en sprekers) ervan komen
overal vandaan. Wel zijn er spreeksters met tegelijk een regionaal
accent, maar ze hebben allemaal die aai's en aau's.
Ze denken vaak ook dat ze ABN spreken. En ze komen uit de middenklasse
of nog hoger. Aan de opkomst van dit Poldernederlands is goed te
zien hoezeer onze maatschappij gedurende de laatste drie decennia
veranderd is.
Normbewust en gezagstrouw
De lange en stabiele staat van het aloude ABN illustreert hoe gezagstrouw
en normbewust de Nederlandse samenleving vroeger altijd geweest
is. De uitspraak van de medeklinkers aan het begin van het woord
mag dan enkelszins veranderd zijn, het ABN handhaafde en cultiveerde
in het bijzonder die ene tweeklank (= diftong) die in andere Germaanse
talen even goed bestond, maar daar vierhonderd jaar geleden al verdwenen
is; ik bedoel onze unieke /ei/, het kenmerk bij uitstek van de ABN-spreker
of spreekster. Die /ei/ is door Hellinga in zijn beroemde boek met
de veelzeggende titel, De opbouw van de Algemeen Beschaafde Uitspraak
van het Nederlands, een cultuurdaad genoemd en wel omdat hij
een schepping was en een bewuste keuze, van 16e- en 17e-eeuwse grammatici
en taalkunstenaars. Een natuurlijke ontwikkeling zoals in het Duits
en het Engels zou ook bij ons een /aai/ opgeleverd hebben. Maar
sedert de 16e eeuw werd juist de /ei/ gepropageerd, en die werd
vervolgens door het onderwijs en door toonaangevende cultuurdragers
actief en passief gepromoot, respectievelijk gekoesterd. Hetzelfde
geldt, maar in mindere mate voor de twee andere diftongen die het
ABN heeft, de /ui/ en de /au/.
Eenvoudig doordat ze op school door de onderwijzer en in hogere
kringen ook door de ouders aangeleerd werden, hebben /ei/, /ui/
en /ou/ hun bestaan tot in onze dagen kunnen voortzetten. Ze hadden
als vanzelf prestige. Ook voor kinderen uit de lagere milieus was
het een vanzelfsprekende zaak dat ze ABN leerden, zodra ze maar
de kans kregen. Je kwam als kind uit een lager milieu op school
in contact met een meerderheid van klasgenoten uit de hogere kringen,
die beter toegerust waren en ABN spraken. Je deed met dit alles
je voordeel. Je wist dat het met beschaving te maken had en je was
blij dat je er deel aan kon hebben.
Overheid, onderwijs en het ABN
Ik ben niet de eerste die opmerkt dat de democratisering een van
de oorzaken is van de achteruitgang van onze goede manieren, maar
meestal wordt voorbijgegaan aan de dramatische veranderingen in
het spreken. Die veranderingen hebben om te beginnen te maken met
de enorme toestroom van scholieren, vooral uit de lagere milieus,
waar geen ABN gesproken werd. Dat betekende al een ongunstige uitgangspositie.
Maar veel ernstiger is dat de democratisering en de erop volgende
informalisering ouders en onderwijzers besmet heeft met het toegeeflijkheidsvirus.
Met als gevolg dat juist in de periode waarin aan het spreken van
correct Nederlands extra aandacht had moeten worden besteed, die
zaak schromelijk verwaarloosd is, of beter nog volkomen is weggebonjourd.
Het onderwijs en de overheid zijn de hoofdschuldigen van het loslaten
van de eis tot het spreken van ABN, want ze zijn evengoed verantwoordelijk
voor de uitspraak van het Nederlands als voor de schrijfwijze ervan.
Ze zijn trouwens een handje geholpen door de sociolinguïstiek. De
sociolinguïsten hebben hun best gedaan de zogenaamd beledigende
term ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) te vervangen door
Standaardtaal, maar vervolgens hebben ze dat begrip zo opgerekt
dat het tegenwoordig alles kan betekenen, wat maar met de mond wordt
voortgebracht.
Normvervaging?
Vandaag de dag kan er geen weekendkrant of magazine meer verschijnen
of er wordt geklaagd over normvervaging op alle gebied. Behalve
dat dit een verkeerde term is, omdat iedereen nog verdomd goed weet
wat hoort en wat niet, is de term al helemaal niet van toepassing
op het Nederlands, want wat de echte uitspraaknorm is, weten de
meeste mensen heel goed. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek
van Renée van Bezooijen te Nijmegen. In een luistertest werden aan
80 luisteraarsters, een groep jonge en een groep oudere, de helft
van beide uit de Randstad, de helft uit niet-randstedelijk gebied,
allerlei soorten gesproken Algemeen Nederlands ter beoordeling voorgelegd.
Het ABN was de variëteit die door alle luisteraarsters feilloos
als zodanig herkend werd. Dat herkennen was vrijwel unaniem: iedereen
wees dezelfde fragmenten aan als ABN.
Maar even duidelijk is dat er een groot verschil in waardering bestaat
tussen jongeren en ouderen, niet in esthetisch opzicht, want iedereen
vindt het ABN het mooiste soort gesproken Nederlands (Van Bezooijen:
website Poldernederlands, artikel nr. 4), maar in de praktijk.
De jongeren vinden het veel minder nodig ABN te spreken dan de ouderen
en ze vinden voor eigen gebruik het Poldernederlands net zo geschikt
als het ABN (Van Bezooijen: website Poldernederlands, artikel
nr. 12). Dat betekent dus dat het er voor het ABN slecht uitziet.
Dat het ABN naar zijn ouwemoer dreigt te gaan is dus geen gevolg
van normvervaging, want de norm kent iedereen, maar van het ontbreken
van het besef dat het spreken van die norm waardevol of misschien
gewoon vanzelfsprekend is, terwijl bij de overheid het besef ontbreekt
dat het onderhouden en in stand houden van een taalnorm een zaak
van cultuur is. De overheid van heden laat aan de bevordering van
een meerverzorgde uitspraak door zijn adviseurs alleen wat loze
woorden vuil maken.
Leerplan
In het door SLO in opdracht van die overheid opgestelde leerplan
Nederlands op de PABO wordt het op een op het eerste gezicht bevredigende
manier geformuleerd, blz. 113: 'De beginnende leraar [.......] beschikt
over een correcte uitspraak van het Algemeen Nederlands [.....].'
Dit heet in het stuk een: 'bekwaamheidseis'. Maar op grond van mijn
eigen ervaringen en de verhalen van ouders, moet ik vaststellen
dat hier het begrip 'eis' sterk gedevalueerd is en zich ongeveer
bevindt op niveau jaren 1960 en dus geen 'eis' meer is.
'Algemeen Nederlands' is ook een te vage term, die niet te rijmen
is met 'een correcte uitspraak'. Als doelstelling en norm moet het
ABN gelden, niet meer , niet minder, omdat iedereen weet wat eronder
verstaan moet worden. Het moet dus ook bij zijn naam genoemd worden.
Spraakonderwijs moet zich richten op een duidelijk doel, juist als
dat niet altijd haalbaar is. Wie zijn doel te vaag formuleert, bereikt
niets. Voor wie onzeker is: er zijn nog genoeg ABN-sprekende personen
op de radio en de tv te horen: Maartje van Weegen, Prins Willem
Alexander, Joop van Zijl, Harmen Siezen, Hanneke Groenteman, Pia
Dijkstra, minister Borst, enz..
Wat er feitelijk terecht zal komen van het onderwijs in het spreken
op de basisschool laat zich afleiden uit wat erover gezegd wordt
in het Concept Kerndoelen Basisonderwijs (alweer van het SLO), namelijk
niets. De begrippen ABN, correct spreken, zelfs Algemeen Nederlands
en het ongelukkige Standaardtaal komen in het hele stuk niet voor.
Toen ik mijn verbazing daarover kenbaar maakte aan het hoofd van
de betrokken afdeling van het Ministerie, was zijn antwoord dat
het ABN niet in het stuk voorkwam omdat het vanzelfsprekend uitgangspunt
was voor wat de kerndoelen Nederlands betreft; het was "impliciet"
kerndoel. Van zoveel naïviteit had ik niet terug. Zou hij werkelijk
denken dat kinderen van huis uit ABN spreken, of dat er vanzelfsprekend
door de onderwijzer aandacht aan besteed wordt?
Regelmatig hoor ik van ouders die zelf ABN spreken dat hun kinderen
zodra ze maar naar crèche of basisschool gaan voor goed tot de categorie
aai-sprekers behoren, zeer tot hun verdriet. De aai
heeft nu eenmaal van alles voor op de ei, waardoor kinderen
hem van nature gaan spreken. Als daar niet op alle terreinen, thuis,
maar vooral in crèche en op school, tegen te velde wordt getrokken,
komt het nooit meer goed. Kinderen kiezen namelijk uit zichzelf
voor wat blijkbaar makkelijker is. Ouders kunnen verbeteren wat
ze willen, kinderen nemen toch over wat ze op school het meest horen
. En als er geen onderwijzer is die hun aai bestrijdt, blijven
ze hem zeggen. Het resultaat is dan Poldernederlands, de varieteit
van het Nederlands die ook het meeste prestige schijnt te hebben.
Schijn-tolerantie
Dan zijn er natuurlijk volop stemmen die zeggen: en wat dan nog?
Inderdaad je doet er niemand directe schade mee. Maar in een beschaafd
milieu worden bepaalde zaken niet getolereerd. Dat is de essentie
van cultuur. Wie een ander ergert of hindert, overtreedt, althans
in de ogen van gelukkig nog velen, de regels van onze cultuur. Opvallend
is overigens dat degenen die tolerantie tegenover allerlei soorten
Nederlands preken, zelf in de regel correct spreken en zeker niet
de spraak van die ander zouden willen overnemen. Het een schijn-tolerantie.
In werkelijkheid is het onverschilligheid of gemakzucht.
Aandacht voor uitspraak
Die tolerantie bestaat opeens niet als het om spelling gaat, terwijl
veel meer mensen alleen sprekend door het leven gaan en anderen
als ze schrijven hun spelling door de computer laten corrigeren.
Iedereen legt zichzelf en zijn geld gedwee neer zelfs bij de voorschriften
van de knulligste spelling die we ooit gehad hebben. Aandacht en
zorg voor de uitspraak kosten geen cent, alleen veel inzet. Praten
leer je niet van de computer. Nu de computer de spellingles grotendeels
overbodig maakt, kan de gewonnen tijd bestaad worden aan het cultiveren
van ons ABN. Dat woord moeten we ook weer gaan gebruiken. Het is
een virtuele taal, maar een waarvan de meeste Nederlanders een scherpe
voorstelling hebben. En als concrete definitie kan nog altijd prima
dienen de omschrijving van Van Haeringen uit 1924: ABN spreekt iemand
aan wie je niet kunnen horen waar hij vandaan komt.
Nog beter is de uitdagende volledige benaming: Algemeen Beschaafd
Nederlands, omdat hij precies zegt waar het op staat. Het woord
beschaafd zegt nog altijd iets. De meeste jongeren voelen zich gevleid
als je ze zegt dat ze beschaafd spreken. Laten we daar aan appelleren.
Ik heb gemerkt dat die term door jongeren tegenwoordig beslist niet
als negatief wordt ervaren, maar als iets dat iets moois en waardevols
uitdrukt; iets dat het waard is nagestreefd te worden. Waarom niet
het begrip 'beschaafd' gaan hanteren als maatstaf eerst van het
spreken, vervolgens van andere vormen van sociaal gedrag. Beschaafd
gedrag is nu eenmaal elegant.
Als overheid en onderwijs beide vinden dat het spreken van het ABN
zo vanzelfsprekend is als ze beweren, dan moeten daar consequenties
aan verbonden worden. Op zijn minst dient er een expliciet geformuleerd
kerndoel van gemaakt te worden, het eerste en voornaamste dat er
is, op alle leergebieden. Aandacht voor de uitspraak bevordert namelijk
ook de kwaliteit van het formuleren en een goede communicatie. Net
zoals aandacht voor spelling en in schoonschrijven de kwaliteit
van het geschrevene ten goede komt.
ABN en Nederlands als niet-moedertaal
Als ik het goed zie, dan zijn er voor het propageren van een uniform
ABN zo mogelijk nog gewichtiger argumenten aan te voeren. Het onderwijs
ondervindt tegenwoordig de enorme gevolgen van de binnenkomst van
kinderen van niet-Nederlands sprekende ouders, kinderen voor wie
het Nederlands niet de moedertaal is. Daarnaast zijn er ook steeds
meer volwassenen met een andere moedertaal die Nederlands willen
leren. Ik vraag me af of juist de enorme diversiteit van al deze
'onderwijsvragenden' het niet dwingend noodzakelijk maakt het gesproken
Nederlands zo veel mogelijk te uniformeren. Wij als Nederlanders
kunnen ons per definitie niet voorstellen wat voor problemen er
voor buitenlanders ontstaan doordat ze verschillende soorten Nederlands
horen en vaak ook onderwezen krijgen. Maar denk dan eens aan een
situatie die velen van ons wel kennen, waarbij ze met hun Schoolfrans
in een ander deel van Frankrijk terecht kwamen dan ze gewend waren.
Bewustwording
Natuurlijk weten we allemaal dat de mogelijkheden om ook nog eens
aandacht aan spraak te besteden er door alle recente ontwikkelingen
niet beter op geworden zijn. Want het is geen sinecure om voor een
klas te staan van 30 of meer kindertjes van allerlei af-en herkomst.
Wie kan dan nog tijd of gelegenheid vinden om leerlingen hun uitspraak
individueel te corrigeren. Maar laat de onderwijzer of leraar het
dan op zijn minst goed voordoen. Daar mankeert al enorm veel aan.
Geen wonder. Ik ken PABO-leerlingen uit Drachten en Alkmaar, van
wie niemand ooit had meegemaakt dat hun docent iets aan uitspraakverbetering
deed, terwijl een aantal van hen beslist niet voldeed aan de eerder
genoteerde bekwaamheidseis; die docent dus waarschijnlijk ook niet.
Niet alleen een goed voorbeeld is overigens belangrijk, ook een
eenvoudige opmerking over uitspraak, waardoor het besef ontstaat
dat er regels voor zijn, kan een heilzame uitwerking hebben. 'Jongens
en meisjes we spreken hier ABN'. En wie werkelijk ABN wil spreken,
kan het leren. Al hebben de allernieuwste ontwikkelingen de ruimte
om op school iets aan spreken te doen nog weer verder verkleind.
Zouden degenen die het studiehuis bedacht hebben en die anderen
die op het idee gekomen zijn om het basisonderwijs te overspoelen
met wagonladingen computers, zich realiseren dat dit wel eens ingrijpende
gevolgen zou kunnen hebben voor de verbale vaardigheden van scholieren,
zeker als zij thuis geen Nederlands kunnen spreken?
Onderwijzers en leraren hebben zich meermalen uiterst kritisch
uitgelaten over allerlei gevolgen van die zogenaamde onderwijsvernieuwingen,
het wordt hoog tijd dat ze zich ook eens uitspreken over het belang
van een uniforme spraak in een land dat zich beschaafd noemt. Het
succes van boeken als 'Hoe hoort het eigenlijk?' geeft hoop
dat er voor zorg voor iets dat bij uitstek hoorbaar is, ook plaats
is.
Article published on the WWW: juli 2000
j.stroop@hum.uva.nl
|