Hans Van de Velde en Roeland van Hout, Uitspraakvariatie in
leenwoorden, verschenen in Ph. Hiligsmann & E. Leijnse (red.)
(2002), n/f. NVT-onderwijs en -onderzoek in Franstalig gebied,
jg. 1. Nijmegen: Vantilt, pp. 77-95.
|
Uitspraakvariatie in
leenwoorden |
door Hans Van de Velde en Roeland van Hout
1. Inleiding
Het Nederlands kent veel variatie in de uitspraak. Vele sprekers
spreken de stemhebbende fricatieven tamelijk en soms zelfs geheel
stemloos uit. De lange middenvocalen worden door sommige sprekers
gesloten en monoftongisch uitgesproken, terwijl andere deze nogal
open en diftongisch uitspreken. De diftongen van het Nederlands
kunnen variëren in hun graad van openheid, evenals de korte
voorvocalen. Bij deze voorbeelden gaat het om variaties op hetzelfde
thema, want de fonematische waarde van de betreffende klank, of
zo men wil, de onderliggende waarde blijft dezelfde. Vandaar dat
gesteld kan worden dat het Standaardnederlands voor de meeste woorden
slechts één uitspraak kent (cf. Van Bezooijen &
Gerritsen 1994). Woorden met twee of meer geaccepteerde uitspraakvarianten
zijn duidelijk in de minderheid. Bovendien gaat het dan meestal
om woorden die ooit ontleend zijn aan een andere taal. Het ontlenen
van woorden en de fonologische en morfologische adaptatie van leenwoorden
zijn welbekende processen (cf. Weinreich 1968, Van Coetsem 1988).
De Nederlandse standaardtaal, zoals vele levende talen, ontleent
trouwens nog altijd veel woorden aan andere talen. Op dit ogenblik
zijn het vooral woorden van Engelse origine die in de Nederlands
woordenschat opgenomen worden (Van der Sijs 2001).
In dit artikel gaat het evenwel om ontleningen van oudere datum,
leenwoorden die intussen al gewaarmerkt zijn en die behoren tot
de Nederlandse standaardtaal. Hoewel ze in lexicale zin in orde
bevonden zijn (ze zijn in de standaardwoordenboeken opgenomen),
betekent dit niet dat hun uitspraak volledig vastgelegd of gefixeerd
is. Interessant is dat die variatie tot voor kort moeilijk was na
te gaan via de standaardwoordenboeken, eenvoudigweg omdat de uitspraakvarianten
niet waren opgenomen. Bovendien zijn uitspraakgidsen zoals die van
Blancquaert (verschillende drukken tussen 1934 en 1969) en de uitspraakwoordenboeken
van De Coninck (1970, tweede druk 1974) en Paardekooper (1978, tweede
druk 1987) zijn al meer dan een decennium niet meer langs reguliere
weg te verkrijgen. Sinds kort is er echter een nieuw uitspraakwoordenboek
op de markt (Heemskerk en Zonneveld 2000). Maar ook zij hoeden zich
voor normatief prescriptivisme en zeggen niet de ambitie te hebben
de uitspraakvariatie binnen het Nederlandse taalgebied weer te geven
(zie Heemskerk en Zonneveld 2000: 8-9, Heemskerk & Zonneveld
ms.). Het ontbreken van een eenduidig vastgelegde uitspraaknorm
vergemakkelijkt uiteraard het ontstaan van verschillende uitspraakvormen.
Waarom zijn uitheemse woorden gevoelig voor variatieprocessen? Een
hoofdreden is dat ze in fonetische en fonologische zin niet dan
wel niet helemaal aan de eigenschappen en de systematiek van het
Nederlands zijn aangepast. Dat betekent dat sprekers in elk geval
kunnen variëren in de mate van aanpassing. Ook als een bepaalde
variant als norm geldt, kunnen verdergaande inpassings- of integratieprocessen
plaatsvinden. Naast integratie kan er sprake zijn van herschikking
of herijking, waarbij de uitspraak bijvoorbeeld afgestemd en bijgesteld
wordt op grond van de uitspraak van het woord in de donortaal, de
taal waaruit het woord oorspronkelijk afkomstig is. Onder herschiking
of herijking valt ook spellingsuitspraak op basis van de orthografische
vorm in de ontvangende taal. Daarnaast kunnen aanpassingen plaatsvinden
aan de talige eigenschappen van de dialecten in een bepaalde regio.
Vanuit dit perspectief bezien kunnen er gemakkelijk verschillen
ontstaan tussen de twee gemeenschappen van het Nederlandse taalgebied.
In Nederland, en vooral in de Randstad, zullen aanpassingen plaatsvinden
aan de eigenschappen van het Nederlands. In Vlaanderen is het Standaardnederlands
(nog) slechts de moedertaal van weinigen, omdat die rol is weggelegd
voor het dialect. Het gevolg is wellicht een geringere aanpassingsdrang,
of een grotere behoefte aan duidelijkheid, zoals die tot uitdrukking
komt in spellingsuitspraak.
Opvallend is dat er zo weinig empirische gegevens beschikbaar zijn
over de uitspraak van leenwoorden. Een uitzondering is het onderzoek
van Van Bezooijen & Gerritsen (1994) waarin 18 woorden aan vijf
groepen van 15 sprekers zijn voorgelegd, allen vrouwen tussen de
20 en 50 jaar oud. Eén groep bestond uit Nederlandse standaardtaalspreeksters
(naar het oordeel van een panel van spraakdeskundigen), de vier
overige groepen bestonden uit spreeksters met een dialectachtergrond
en kwamen uit Nederland (Bedum, Groningen; Valkenburg, Limburg;
Den Haag, Zuid-Holland) en Vlaanderen (Tielt, West-Vlaanderen).
Aan deze informanten is gevraagd om de 18 woorden in de standaardtaal
voor te lezen. Het onderzoek wordt terecht verkennend genoemd, maar
er kwam duidelijk aan het licht dat er systematische verschillen
zijn en dit zowel tussen regio's, tussen informanten op basis van
hun opleiding, als tussen woorden. Waar ze van belang zijn voor
de in deze bijdrage onderzochte verschijnselen, komen ze uiteraard
terug bij de bespreking van onze resultaten.
Het meest recente onderzoek naar de uitspraak van leenwoorden is
Van de Velde & Taeldeman (1997). Zij hebben zich gericht op
recentere leenwoorden in het Belgisch Nederlands en op verschillen
met het Nederlands van Nederland. Doel van het onderzoek was een
accurate representatie van het Belgisch Nederlands in het uitspraakwoordenboek
van Heemskerk & Zonneveld (2000) (zie pagina 42 van de fonologische
inleiding van het Uitspraakwoordenboek). Zij hebben hun twijfelgevallen
opgenomen in een vragenlijst die is afgenomen bij een drietal groepen
Vlamingen, nl. experts (leerkrachten Nederlands, medewerkers van
de Vakgroep Nederlandse Taalkunde van de Universiteit Gent, journalisten
van de VRT-nieuwsdienst), semi-experts (studenten Nederlands van
de Universiteit Gent) en het 'brede publiek' (70 personen, tamelijk
willekeurig geselecteerd, voornamelijk afkomstig uit Oost-Vlaanderen).
Met die drie groepen zou greep verkregen moeten zijn op lexicaal-bepaalde
en persoonsgebonden variatie.
Hun adviezen zijn overgenomen in het uitspraakwoordenboek. Dat heeft
ertoe geleid dat bij veel leenwoorden een extra variant te vinden
is met de toevoeging <Blg.:> of <ook Blg.:> . In het
eerste geval gaat het om een variant die typisch is voor Vlaanderen;
in het tweede geval gaat het om een variant die, naast de Noord-Nederlandse
variant, bij voorkeur gebruikt wordt in Vlaanderen (zie Heemskerk
& Zonneveld 2000:42).
Maar hoe zit het nu in feite met de verschillen tussen de beide
taalgemeenschappen en wat is de mate van variatie in elk van de
taalgemeenschappen? Daar willen de in deze bijdrage te presenteren
empirische gegevens in bescheiden mate een antwoord op geven, bescheiden
in die zin dat het onderzoek beperkt is tot een klein aantal ontleningsverschijnselen.
Hoe willen we dat doen? Daarvoor zijn we te rade gegaan bij de resultaten
van een grootscheeps onderzoek bij een groep van professionele taalgebruikers,
nl. leerkrachten Nederland, in Nederland en in Vlaanderen. De onderzochte
groep leraren is gestratificeerd naar regio om regionale verschillen
te kunnen traceren.
In paragraaf 2 geven we een overzicht van het onderzoek naar de
leerkrachten Nederlands. In paragraaf 3 gaan we in op een aantal
verschijnselen zoals we die gevonden hebben, waarbij de nadruk ligt
op verschillen tusen Nederland en Vlaanderen. In paragraaf 4 richten
we ons op de vier algemenere ontleningsverschijnselen die centraal
staan in deze bijdrage. Het gaat om vier verschijnselen die in het
vervolg ook worden aangeduid als ontleningsvariabelen:
(1) |
(-tie) |
|
Wordt de t in het achtervoegsel (-tie)
als [ts] of als [s] uitgesproken?
Voorbeelden: politie, promotie. |
(2) |
(E) |
|
Wordt de a in Engelse leenwoorden als [E]
of als [A] uitgesproken?
Voorbeelden: smash, snack. |
(3) |
(VNAS) |
|
Worden de Franse nasale vocalen in leenwoorden
nog uitgesproken?
Voorbeelden: restaurant, parfum. |
(4) |
(g) |
|
Wordt de stemhebbende velaire plosief in leenwoorden
uitgesproken of aangepast aan de eigenschappen van het Nederlandse
taalsysteem, d.w.z. utgesproken als een stemloze plosief of
als een fricatief?
Voorbeelden: buggy, mango. |
In paragraaf 5 bekijken we welke externe variabelen een rol spelen
in de gevonden variatiepatronen. We zullen vooral ingaan op het verschil
tussen de twee gemeenschappen en op de regionale variatie, ook al
omdat dat de belangrijkste variatiebronnen zijn. Paragraaf 6 tenslotte
bevat de algemene conclusies en de discussie.
|
2. Methode
De informanten zijn 160 leraren Nederlands, die gestratificeerd zijn
naar gemeenschap (Nederland en Vlaanderen), gebied (4x), sekse (2x)
en leeftijd (2x). Zij werden aan de hand van dialectologische en sociaal-geografische
criteria geselecteerd via scholen in middelgrote steden. Zij wisten
dat het ging om een Vlaams-Nederlands onderzoeksproject naar de uitspraak
van de standaardtaal. De data zijn verzameld in 1999 en begin 2000.
Verdere informatie is te vinden in Van Hout et al. (1999).
De keuze voor leraren Nederlands is gebaseerd op een tweetal overwegingen.
Op de eerste plaats gaat het om professionele taalgebruikers die de
standaardtaal dagelijks hanteren. Op de tweede plaats spelen zij als
uitdragers van de standaardtaal een normatieve rol. In het onderzoek
van Van de Velde & Houtermans (1999) namen zij als beroepscategorie
de tweede plaats in als standaardtaalsprekers na nieuwslezers van
radio en tv. De leraren Nederlands zullen echter veel sterker de regionale
variatie in de Nederlandse standaardtaal laten zien dan nieuwslezers,
zo luidde het uitgangspunt in het Vlaams-Nederlandse onderzoeksproject.
Om een duidelijke regionale spreiding tot stand te brengen moesten
de geselecteerde leraren vanuit hun jeugd een binding hebben met het
gebied waarin ze lesgaven (zie verderop). De opbouw van het corpus
is schematisch weergegeven in Tabel 1.
Tabel
1
Het corpus van leraren Nederlands, gestratificeerd naar
gemeenschap, gebied, sekse en leeftijd (N=160)
|
|
Kern
|
Overgang
|
Perifeer
1
|
Perifeer
2
|
Nederland
|
Randstad
|
Midden
|
Noord
|
Zuid
|
jong
|
man
|
5
|
5
|
5
|
5
|
|
vrouw
|
5
|
5
|
5
|
5
|
midden
|
man
|
5
|
5
|
5
|
5
|
|
vrouw
|
5
|
5
|
5
|
5
|
Vlaanderen
|
Brabant
|
Oost-Vlaanderen
|
West-Vlaanderen
|
Limburg
|
jong
|
man
|
5
|
5
|
5
|
5
|
|
vrouw
|
5
|
5
|
5
|
5
|
midden
|
man
|
5
|
5
|
5
|
5
|
|
vrouw
|
5
|
5
|
5
|
5
|
Zoals tabel 1 laat zien zijn de informanten afkomstig uit vier gebieden
in Nederland en vier gebieden in de Vlaamse Gemeenschap. In Nederland
gaat het om: 1. de Randstad, het economische en culturele centrum
van Nederland (de geselecteerde steden waar via de scholen naar leerkrachten
is gezocht zijn Alphen aan den Rijn en Gouda); 2. een overgangs- of
middengebied. in het zuiden van de provincie Gelderland, grenzend
aan de grote rivieren (met de steden Culemborg, Ede, Elst, Tiel, Veenendaal);
3. Noord, een perifeer gebied in het noordoosten van Nederland dat
Groningen en het bovenste deel van Drenthe omvat (met de steden Assen,
Veendam, Winschoten); 4. Zuid, het tweede perifere gebied in het zuiden
van Nederland dat het benedendeel van Limburg omvat (met de steden
Geleen, Roermond, Sittard). Het begrip 'perifeer' moet hier in zijn
context opgevat worden, nl. als een geografische karakterisering ten
opzichte van het centrum. De keuze van de twee perifere gebieden impliceert
tevens een maximale variatie in dialectologisch opzicht.
Met de keuze van vier gebieden kan Vlaanderen geheel worden omvat.
De vier gebieden, tevens de grote dialectgebieden, zijn: 1. Brabant,
het economische en culturele hart van Vlaanderen dat ook het kerngebied
is voor lopende veranderingen in de standaardtaal (met de steden Heist-op-den-Berg
en Lier); 2. Oost-Vlaanderen, een overgangsgebied (met de steden Oudenaarde
en Zottegem); 3. West-Vlaanderen, het perifere gebied in het westen
(met de steden Ieper en Poperinge); 4. Limburg, het tweede perifere
gebied, in het oosten (met de steden Bilzen en Tongeren).
Alle proefpersonen woonden ten tijde van de dataverzameling in het
gebied van onderzoek, hadden aldaar ook gewoond voor hun achtste verjaardag
en hadden er tenminste acht jaar gewoond voor hun achttiende verjaardag.
De twee onderscheiden leeftijdsgroepen zijn jong (tussen 22 en 40)
en midden (tussen 45 en 60). Voor wat betreft sekse is er gevaren
op het biologische onderscheid. Voor verdere informatie zie wederom
Van Hout et al. (1999).
De informanten werd duidelijk te verstaan gegeven dat het onderzoeksproject
tot doel had de uitspraak van het Standaard-Nederlands in Nederland
en Vlaanderen te onderzoeken. In het onderzoek moesten meerdere
taken worden uitgevoerd. Een van de taken was het voorlezen van
een woordenlijst. In deze lijst stonden de woorden die in dit artikel
aan de orde komen. De woorden werden op het computerscherm van een
powerbook getoond met behulp van PowerPoint. De spraak van de informanten
werd opgenomen op DAT-tape met een draagbare TASCAM DA-P1 recorder
en een AKG C420 kopmicrofoon.
De interviews in Nederland zijn afgenomen door een jonge Nederlandse
mannelijke interviewer die noordelijk Standaard-Nederlands sprak
zonder een regionaal accent. De interviews in Vlaanderen zijn afgenomen
door een jonge Vlaamse vrouwelijke interviewer die zuidelijk Standaard-Nederlands
sprak zonder een regionaal accent. De opnames zijn gedigitaliseerd
en omgezet via 'downsampling' naar 16 kHz (16 bits). Voor de analyse
zijn de leenwoorden uit de woordenlijst in aparte geluidsfiles gezet.
Vervolgens zijn door een moedertaalspreker van het Nederlands fonetische
transcripties gemaakt van alle leenwoorden. Deze transcipties zijn
gecheckt door een tweede transcribent/beoordelaar. In geval van
twijfel is een derde beoordelaar geraadpleegd. In alle gevallen
bleek het mogelijk voor de tweede en derde beoordelaar om tot overeenstemming
te komen.
In de woordenlijst, die in totaal 319 woorden bevat, waren 40 woorden
opgenomen die nader onderzocht kunnen worden op uitspraakvariatie
van leenwoorden. We zullen niet alle woorden en de bijbehorende
verschijnselen in deze bijdrage beschrijven. Zoals al gezegd, zullen
vier algemenere ontleningsvariabelen centraal staan.
In deze bijdrage gebruiken we de voor de weergave van de uitspraak
het SAMPA transcriptiesysteem (zie www.phon.ucl.ac.uk/home/sampa/home.htm
of Rietveld & Van Heuven 1997:395-396). Enkel de voor dit artikel
van belang zijnde variatie wordt nauwkeurig getranscribeerd, de
overige klanken worden fonematisch weergegeven.
|
3. Variaties in leenwoorden
Een opvallende uitkomst van het onderzoek was dat geen van de 40 opgenomen
leenwoorden een categorisch resultaat opleverde waarbij de ene variant
uitsluitend in de ene gemeenschap en de andere variant uitsluitend
in de andere gemeenschap voorkwam. Het woord dat nog het dichtst in
de buurt kwam, was tandem. De [E]-variant werd door 77 Nederlanders
gekozen, terwijl 79 Vlamingen kozen voor de [A]-variant. Vier informanten
doen aldus niet mee aan de scheiding van noord en zuid. Een ander
voorbeeld met een zeer scherpe maar niet volmaakte scheiding is
natie, dat in 72 gevallen in Nederland met een intervocalische
[ts] werd uitgesproken en in 80 gevallen in Vlaanderen met een [s].
Een categorische keuze voor een enkele variant vinden we overigens
vaker aan Nederlandse kant dan aan Vlaamse kant, hetgeen niet verwonderlijk
is omdat aan Vlaamse kant naast de eigen normvariant altijd nog de
noordelijke normvariant geplaatst kan worden. Maar desalniettemin
is de variatie groter dan verwacht, vooral binnen beide gemeenschappen,
gegeven het feit dat we met professionele taalgebruikers van doen
hebben.
Soms komen we onverwachte varianten en verschillen tegen. Voor
guillotine vonden we in regio Zuid van Nederland tien keer een
[u.]-uitspraak van de <o>. De uitspraak van de eerste vocaal
in croissant blijkt in Vlaanderen liefst 63 keer [O]-achtig
te zijn, terwijl in Nederland bijna uitsluitend (67 keer) voor een
[A]-achtige uitspraak werd gekozen, overeenkomstig met de standaarduitspraak
in het Frans. De Vlaamse [O] lijkt echter aan te sluiten bij de uitspraak
van die klank in het Belgisch Frans, eventueel nog versterkt door
de spelling. Het leenwoord zone komt bij de informanten uit
Nederland bijna uitsluitend met een [O:]-achtige uitspraak lijkend
op die in het Frans voor (75 maal), terwijl de Vlamingen onmiskenbaar
de voorkeur geven aan een [o:]-achtige variant (66 maal), die beschouwd
kan worden als een aanpassing aan het fonologisch systeem van het
Nederlands en/of als spellingsuitspraak. Zie voor een verklaring Van
Coetsem (1988: 170, voetnoot 109), die wijst op analogievorming op
basis van de uitspraak van corps.
Algemenere verschijnselen van fonetisch-prosodische aard betreffen
onder andere de vocaalreductie van volle vocalen.We treffen deze reductie
niet vaak aan, hetgeen niet verwonderlijk is gezien de formele aard
van de taak (het voorlezen van losse woorden), maar ze is er wel degelijk
en vooral in Nederland (An@li:z@, 2x in NL; sEntr@fy:Z@, 5x in NL;
xro.m@zo.m, 1x in NL; p@rfYm, 1x in NL). Dit beeld van verdergaande
aanpassingen aan de eigenschappen van het Nederlands in Nederland
wordt bevestigd door de demouillering van het complexe cluster [S]
tot [s]. We vonden dat 2x in chanson, 3x in branche,
15x in goulash en 3x in carwash; 21 van deze 23 voorkomens
komen voor rekening van de Nederlandse leerkrachten. Of sjwa-deletie
in leenwoorden van Franse origine, zoals in branche (76x zonder sjwa,
waarvan 73x in Nederland), een vorm van integratie is, is niet meteen
duidelijk, omdat in het Frans de sjwa evenmin wordt uitgesproken.
De uitspraak met sjwa, zoals die vooral in Vlaanderen voorkomt, kan
gekarakteriseerd worden als spellingsuitspraak.
De bovengenoemde verschijnselen maken duidelijk dat de twee gemeenschappen
in het Nederlandse taalgebied verschillen in de wijze waarop leenwoorden
worden uitgesproken. Het gaat niet om categorische verschillen, maar
in sommige gevallen zijn de verschillen vrij extreem. In sommige gevallen
lijkt er zich een verschil in norm(ering) af te tekenen, een noordelijke
en een zuidelijke, één voor het Nederlands Nederlands
en één voor het Belgisch Nederlands.
Een uitkomst waar we hier niet verder op ingaan vormen de vele kleinere
vormen van variatie die we in veel woorden vonden (voor guillotine
vonden we maar liefst 22 uitspraakvarianten). De mate van homogeniteit
tussen de leraren Nederlands is aanmerkelijk geringer dan we hadden
verwacht.
|
4. Algemenere ontleningsvariabelen
4.1 (-tie) in Romaanse woorden
Het gaat bij de combinatie (-tie) om de uitspraak van t in woorden
als relatie, natie, promotie, garantie en exercitie.
Wordt de t uitgesproken als [ts] of als [s]? Van Bezooijen
& Gerritsen (1994) signaleren dat de uitspraakgidsen in de richting
van de [s] wijzen, terwijl Van Haeringen (1979) er opnieuw op wijst
dat in het Standaardnederlands de [ts]-uitspraak aan de winnende
hand is. Van Bezooijen & Gerritsen (1994) vinden voor de woorden
politie, operatie, relatie en repetitie uitsluitend de
[s]-variant voor het Vlaamse Tielt en een zeer sterke voorkeur voor
die variant in het Limburgse Valkenburg. Voor de drie overige onderzoeksgroepen
is er een overduidelijke voorkeur voor de [ts]-variant (deze variant
is overigens de enige variant die in het noord-oostelijke Bedum
voorkomt). De fonologische inleiding op het uitspraakwoordenboek
meldt dat de typisch Belgische variant de [s] is. In Nederland komen
beide varianten voor, maar als eerste variant wordt de [ts] vermeld.
Het is daarmee een opvallend verschijnsel, omdat in het overgrote
deel van de gevallen bij leenwoorden de variatie aan Nederlandse
kant geringer lijkt dan aan Belgische kant.
Bij dit verschijnsel doet zich overigens de vraag voor of het nog
wel om uitspraakvariatie in leenwoorden gaat. Het gaat veeleer om
een fonologisch proces dat betrekking heeft op dat deel van de woordenschat
van het Nederlands dat niet van Germaanse oorsprong is. We hebben
dit verschijnsel of proces in deze bijdrage niettemin gerekend onder
ontlening en de verschijnselen die daarbij horen.
In ons onderzoek zijn vier woorden opgenomen die onder de variable
(-tie) vallen, nl. politie, ambitie, natie en frustratie.
De resultaten staan in tabel 2, waarbij is uitgegaan van de [ts]
variant. De frequenties in de tabel geven het aantal [ts] varianten
aan. De maximale score per cel is 20, omdat er per regio 20 informanten
aan het onderzoek hebben deelgenomen (zie tabel 1). de volgorde
van de regios's in de tabel is niet willekeurig. De Nederlandse
kant loopt van kern naar perifeer, de Vlaamse kant loopt van perifeer
naar kern. De twee gemeenschappen grenzen aan elkaar via hun provincies
Limburg (= de regio Zuid aan Nederlandse kant).
Tabel
2
De variabele (-tie): de uitspraak als [ts] versus [s] in vier
woorden, uitgesplitst naar gemeenschap en naar de vier regio's
per gemeenschap; voor elke regio is de score per cel maximaal
20 (altijd [ts], nooit [s]), de minimale score is 0 (nooit [ts],
altijd [s])
(-tie)
woord
|
Nl
Rand
|
Nl
Mid
|
Nl
Noord
|
Nl
Zuid
|
Nl
Totaal
|
Vl
Limb
|
Vl
O-Vl
|
Vl
W-Vl
|
Vl
Brab
|
Vl
Totaal
|
politie
|
20
|
19
|
19
|
13
|
71
|
2
|
2
|
0
|
2
|
6
|
ambitie
|
20
|
20
|
20
|
11
|
71
|
2
|
1
|
0
|
0
|
3
|
natie
|
20
|
20
|
20
|
12
|
72
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
frustratie
|
19
|
17
|
19
|
7
|
62
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
totaal
%
|
79
98.8
|
76
95.0
|
78
97.5
|
43
53.8
|
276
86.3
|
4
5.0
|
3
3.8
|
0
0.0
|
2
2.5
|
9
2.8
|
De cijfers in tabel 2 laten een duidelijk onderscheid zien. De
[ts]-variant is Nederlands, de [s]-variant is Belgisch. Uitzondering
op deze regelmaat is de provincie Limburg in Nederland, waar de
verdeling ongeveer fifty-fifty is. De vraag is nu of het ook om
een onderscheid tussen noord en zuid gaat in Nederland. Deze vraag
kan helaas niet beantwoord worden. Van Bezooijen & Gerritsen
(1994) gaan uit van een soort van herverfransing in Limburg van
de (-tie) variabele, omdat de Franse uitspraak de [s]-variant oplevert
en omdat de invloed van het Frans in het zuiden van Limburg groot
is geweest. Meer voor de hand lijkt een verklaring te zijn in termen
van een versterkingsproces die de oorspronkelijk [s] uitspraak veranderde
in de [ts]-variant. Verder lijken er zich woordgebonden verschillen
af te tekenen, zoals bij frustratie, dat frequenter dan de
andere woorden met de [s]-variant wordt uitgesproken in Nederland.
|
4.2 Leenwoorden van Engelse origine: (E)
Een ontleningsverschijnsel dat nogal de aandacht trekt is de uitspraak
van de <a> in woorden die oorspronkelijk van Engelse aard zijn.
Voor het Nederlands van Nederland lijkt de situatie in het algemeen
duidelijk. Het uitspreken geschiedt met de Nederlandse [E] (en niet
met de originele, opener Engelse [{]). Het Uitspraakwoordenboek (Heemskerk
& Zonneveld 2000: 42) stelt dat in Nederland een poging wordt
gedaan de uitspraak van de brontaal te benaderen. Dat lijkt een te
sterk statement. Voor Vlaanderen stellen Heemskerk& Zonneveld
(2000) vast dat er meestal een spellinguitspraak wordt gehanteerd.
Het beeld dat Van de Velde & Taeldeman (1997) schetsen is genuanceerder.
Zij wijzen erop dat de uitspraak van dergelijke woorden nog niet is
gestabiliseerd. Er zijn lexicale (woordgebonden) en individuele (persoonsgebonden)
verschillen. Vanwege de grote variabiliteit is de uitspraak door Van
de Velde & Taeldeman (1997) via hun informanten onderzocht (zie
de bespreking van hun onderzoek in de inleidende paragraaf). Uit hun
resultaten blijkt dat de variabiliteit aan Vlaamse kant groot is.
Op grond van de frequentie van de antwoorden van hun informanten delen
zij de betrokken woorden voor het Belgisch Nederlands uiteindelijk
in in drie categorieën: (1) woorden met [A], (2) woorden met
zowel [E] als [A], (3) woorden met [E]. Deze indeling is overgenomen
in het uitspraakwoordenboek. Ter informatie is in tabel 3 een kolom
opgenomen onder de noemer van de norm. Van de Velde & Taeldeman
wijzen overigens ook op een mogelijke invloed van het Frans.
In ons onderzoek waren zeven woorden opgenomen die variatie zouden
kunnen vertonen met betrekking tot de (E). Deze zijn te vinden in
tabel 3. De norm is in de tweede kolom geplaatst van deze tabel.
Tabel
3
De variabele (E): de uitspraak als [E] versus [A] in zeven
woorden, uitgesplitst naar gemeenschap en naar de vier regio's
per gemeenschap; voor elke regio is de score per cel maximaal
20 (altijd [E], nooit [A]), de minimale score is 0 (nooit [E],
altijd [A])
(E)
woord
|
norm
|
Nl
Rand
|
Nl
Mid
|
Nl
Noord
|
Nl
Zuid
|
Nl
Totaal
|
Vl
Limb
|
Vl
O-Vl
|
Vl
W-Vl
|
Vl
Brab
|
Vl
Totaal
|
plastic
|
[E][A]
|
20
|
20
|
20
|
20
|
80
|
18
|
20
|
19
|
19
|
76
|
scanner
|
[E]
|
20
|
20
|
20
|
20
|
80
|
20
|
18
|
19
|
18
|
75
|
racket
|
--
|
20
|
20
|
20
|
20
|
80
|
16
|
17
|
13
|
15
|
61
|
snack
|
[E][A]
|
20
|
19
|
20
|
20
|
79
|
13
|
14
|
14
|
15
|
56
|
smash
|
[E]
|
20
|
20
|
20
|
20
|
80
|
10
|
16
|
12
|
9
|
47
|
tram
|
[E][A]
|
20
|
18
|
20
|
16
|
74
|
9
|
9
|
3
|
3
|
24
|
tandem
|
[E][A]
|
19
|
20
|
20
|
18
|
77
|
0
|
0
|
0
|
1
|
1
|
totaal
%
|
|
139
99.3
|
137
97.9
|
140
100.0
|
134
95.7
|
550
98.2
|
86
61.4
|
94
67.1
|
80
57.1
|
80
57.1
|
340
60.7
|
De uitkomsten in tabel 3 laten zien dat er aan Nederlandse kant niet
veel variatie te vinden is. Alleen de woorden tram en tandem
worden in een beperkt aantal gevallen met een [A] gerealiseerd, een
variant die overigens niet voor het Nederlands van Nederland door
het uitspraakwoordenboek wordt gesignaleerd. Tandem en tram
zijn tevens de woorden die in Vlaanderen het vaakst met een [A] worden
gerealiseerd, tandem zelfs 79x. De woorden plastic en
scanner hebben ook in Vlaanderen [E] uitspraak. Een tussencategorie
wordt gevormd door de drie overige woorden, racket, snack en
smash. Voor het woord racket is overigens geen normvariant
beschikbaar; het woord is niet opgenomen in het uitspraakwoordenboek.
Er is aldus aan Belgische kant een grote mate aan woordgebonden variatie.
Daarbij valt onmiddellijk op dat de realisaties van de leraren niet
corresponderen met de norm uit het uitspraakwoordenboek en daarmee
niet met de uitkomsten uit het empirisch onderzoek van Van de Velde
& Taeldeman (1997). Plastic en smash staan in frequentie
niet op de plek waar ze zouden moeten staan. Plastic heeft
te vaak een [E] uitspraak, smash te weinig. Dit wijst er op
hoe belangrijk het is om bij empirisch onderzoek naar taalgebruik
zeer zorgvuldig te werk te gaan bij het trekken van steekproeven,
vooral als er sprake is van een sterke variabiliteit. Waarschijnlijk
is de steekproef van Van de Velde & Taeldeman voor de variable
(E) te Gents en Oost-Vlaams gekleurd. Tevens kunnen we opmerken dat
in ons onderzoek bij de woorden racket en plastic de
aangeboden spelling de [E] realisatie in Vlaanderen heeft bevorderd.
In Vlaanderen wordt voor deze woorden vaak de spelling raket
en plastiek gebruikt, beide met [A] uitspraak.
|
4.3 Nasale vocalen in Franse leenwoorden: (VNAS)
In het onderzoek van Van Bezooijen & Gerritsen (1994) valt het
Vlaamse Tielt niet op wanneer de uitspraak van de 15 informanten uit
die plaats vergeleken wordt met die van vier Nederlandse groepen voor
de woorden croissant en restaurant. Veel opvallender
is het verschil tussen beide woorden in de al dan niet nasale uitspraak
van de vocaal a in de slotsyllabe. Restaurant kent een
overwegend niet-nasale uitspraak (behalve in de standaardtalige groep!),
croissant kent in sterk overwegende mate nasale uitspraak.
Ter verklaring wordt gewezen op het tijdstip van ontlening, waarbij
oudere ontleningen meer zijn aangepast aan het Nederlands en dus een
niet-nasale uitspraak kennen. Van de Velde & Taeldeman schenken
geen aandacht aan de nasaliteit van klinkers in Franse leenwoorden.
Heemskerk & Zonneveld (2000:33) vermelden in de fonologische inleiding
op het uitspraakwoordenboek dat er een groep van Franse woorden is
die nog een uitspraakvariant met een genasaleerde klinker heeft. Al
met al doet dat verwachten dat er nauwelijks verschillen tussen Nederland
en Vlaanderen zijn.
In de woordenlijst werden zeven woorden opgenomen die in hun Franse
oorsprong nasale klinkers kennen. Het woord chanson zelfs twee
maal. Dat geeft in totaal acht voorkomens (zie tabel 4). Onder de
norm is de variant opgenomen zoals die in het uitspraakwoordenboek
wordt vermeld. In twee gevallen, nl. croissant en chanson,
worden zowel de nasale als niet-nasale variant geaccepteerd. De overige
voorkomens zijn verdeeld over een nasale vocaal (vier maal) en een
aan het Nederlands aangepaste, niet-nasale vocaal (twee maal, nl.
in enquête en parfum).
De tellingen in tabel 4 zijn gebaseerd op de uitspraak van de vocaal
als nasaal of niet nasaal. Een verdere detaillering naar het al dan
niet uitspreken van de navolgende nasale consonant is mogelijk, maar
dat bleek het beeld niet te verduidelijken of te detailleren. We hebben
daarom deze varianten hier achterwege gelaten. Van Coetsem (1988:
80) wijst op de dialectische variant [AN] in Vlaanderen voor woorden
eindigend op -ant, ook in restaurant. Deze variant kwam in
ons materiaal niet voor.
Tabel
4
De variabele (VNAS): de uitspraak van
de betrokken vocaal als [+nas] versus [-nas] versus [s] in acht
voorkomens (zeven woorden), uitgesplitst naar gemeenschap en
naar de vier regio's per gemeenschap; voor elke regio is de
score per cel maximaal 20 (altijd [+nas], nooit [-nas]), de
minimale score is 0 (nooit [+nas], altijd [-nas])
(VNAS)
woord
|
norm
|
Nl
Rand
|
Nl
Mid
|
Nl
Noord
|
Nl
Zuid
|
Nl
Totaal
|
Vl
Limb
|
Vl
O-Vl
|
Vl
W-Vl
|
Vl
Brab
|
Vl
Totaal
|
branche
|
[+nas]
|
15
|
18
|
20
|
18
|
71
|
20
|
20
|
20
|
20
|
80
|
mannequin
|
[+nas]
|
18
|
16
|
18
|
18
|
70
|
19
|
20
|
20
|
20
|
79
|
chans-o-n
|
[+nas]
|
16
|
19
|
18
|
17
|
70
|
19
|
19
|
20
|
20
|
78
|
croissant
|
[±nas]
|
15
|
11
|
19
|
18
|
63
|
19
|
19
|
20
|
20
|
78
|
ch-a-nson
|
[±nas]
|
5
|
10
|
7
|
12
|
34
|
18
|
20
|
18
|
11
|
67
|
enquête
|
[–nas]
|
6
|
11
|
5
|
6
|
28
|
17
|
19
|
17
|
18
|
71
|
parfum
|
[–nas]
|
5
|
1
|
1
|
4
|
11
|
19
|
19
|
19
|
19
|
76
|
restaurant
|
[+nas]
|
9
|
3
|
4
|
8
|
24
|
9
|
13
|
12
|
13
|
47
|
totaal
%
|
|
89
55.6
|
89
55.6
|
92
57.5
|
101
63.1
|
371
58.0
|
140
87.5
|
149
93.1
|
146
91.2
|
141
88.1
|
576
90.0
|
De resultaten in tabel 4 laten wederom een duidelijk verschil tussen
Nederland en Vlaanderen zien, waarbij er in dit geval een veel grotere
homogeniteit is in Vlaanderen dan in Nederland. In Vlaanderen bestaat
voor elk woord een voorkeur voor de nasale variant, in de meeste gevallen
zelfs een uitgesproken voorkeur. Het woord restaurant kent
duidelijk het geringste aantal nasale vocalen. Verder is duidelijk
dat het patroon in de normen van het uitspraakwoordenboek niet correspondeert
met de rangorde aan Vlaamse kant. Die rangorde correspondeert beter
aan Nederlandse kant. Aan Nederlandse kant valt op dat bepaalde woorden
een hoog aantal nasale realisaties kent (branche, mannequin, chanson,
croissant), terwijl de vier andere voorbeelden een overwegend
niet-nasale realisatie hebben (chanson, enquête, parfum,
restaurant). Het woord restaurant is duidelijk in tegenspraak
met hetgeen het uitspraakwoordenboek als standaardtalige variant aanduidt.
Het is verleidelijk om in te gaan op de woordgebonden verschillen.
Het patroon is in elk geval ingewikkelder en minder scherp dan verwacht.
Gezien het klein aantal woorden is het te speculatief om diep te graven
in orthografische, historische en fonologische verklaringsmogelijkheden.
We laten verder speculatie dan hier ook achterwege, maar de verschillen
verdienen nader onderzoek.
|
4.4 De stemhebbende velaire plosief: (g)
De stemhebbende velaire plosief maakt geen deel uit van de Nederlandse
fonemen, terwijl leenwoorden van uiteenlopende huize deze klank hebben,
zoals een korte blik op de woorden in tabel 5 leert. Het uitspraakwoordenboek
kiest vrij algemeen voor de stemhebbende plosief en voegt daar waar
dat nodig geacht wordt de Belgische fricatieve variant aan toe. De
suggesties daarvoor zijn gedaan door Van de Velde & Taeldeman
(1997).
De route naar een fricatieve velaire realisatie is één
manier om tegemoet te komen aan de eigenschappen van het Nederlandse
fonologische systeem, een andere mogelijkheid is het veranderen van
het stemkenmerk. De stemloze velaire plosief [k] kwam frequent voor
bij de Nederlandse groepen in Van Bezooijen & Gerritsen (1994)
in de woorden goal en drugs.
De onderzochte woorden staan in tabel 5. Voor alle onderzochte woorden
wordt in het uitspraakwoordenboek vermeld dat in België ook de
fricatieve variant gebruikt wordt. De frequenties van drie varianten
worden gegeven: (1) de stemhebbende velaire plosief [g], (2) de stemloze
velaire plosief [k], (3) de velaire fricatief [x]. Bij de laatste
variant is afgezien van en verdere differentiatie naar stemhebbendheid
en naar plaats (eventuele palatale en uvulaire varianten).
Tabel 5
De variabele (g): de uitspraak van de drie varianten [g], [k]
en [x] (repectievelijk de stemhebbende plosief, de stemloze
plosief en de fricatief, waarbij is afgezien van het onderscheid
stemhebbend/stemloos) in vijf woorden, uitgesplitst naar gemeenschap
en naar de vier regio's per gemeenschap; voor elke regio is
de score per cel maximaal 20
(g)
woord
|
va-
riant
|
Nl
Rand
|
Nl
Mid
|
Nl
Noord
|
Nl
Zuid
|
Nl
Totaal
|
Vl
Limb
|
Vl
O-Vl
|
Vl
W-Vl
|
Vl
Brab
|
Vl
Totaal
|
goal
|
[G]
[k]
[x]
|
18
2
0
|
17
2
1
|
15
5
0
|
10
1
9
|
60
10
10
|
5
1
14
|
12
0
8
|
8
2
10
|
8
1
11
|
33
4
43
|
goulash
|
[G]
[k]
[x]
|
14
6
0
|
13
5
2
|
9
11
0
|
8
1
11
|
44
23
13
|
0
0
20
|
9
1
10
|
1
1
18
|
2
0
18
|
12
2
66
|
guillotine
|
[G]
[k]
[x]
|
16
4
0
|
14
3
3
|
8
10
2
|
9
0
11
|
47
17
16
|
5
0
15
|
13
0
7
|
9
0
11
|
5
0
15
|
32
0
48
|
buggy
|
[G]
[k]
[x]
|
19
1
0
|
20
0
0
|
20
0
0
|
12
0
8
|
71
1
8
|
6
0
14
|
10
0
10
|
2
0
18
|
4
0
16
|
22
0
58
|
mango
|
[G]
[k]
[x]
|
19
0
1
|
14
0
6
|
16
0
4
|
14
0
6
|
63
0
17
|
11
0
9
|
15
0
5
|
4
0
16
|
4
0
16
|
34
0
46
|
totaal
|
[G]
[k]
[x]
|
86
13
1
|
78
10
12
|
68
26
6
|
53
2
45
|
285
51
64
|
27
1
72
|
59
1
40
|
24
3
73
|
23
1
76
|
133
6
261
|
De stemloze plosief [k] is grotendeels afwezig in Vlaanderen (er komen
zes realisaties voor), terwijl deze variant redelijk populair is in
Nederland (51x). De voorkomens beperken zich, op één
na, tot woordinitiële positie. Daarbij zijn er duidelijke verschillen
tussen de woorden: de stemloze plosief komt het meest voor bij goulash.
Verder zijn er in Nederland verschillen tussen de regio's. De regio
Zuid kent deze variant nauwelijks, terwijl hij redelijk frequent is
in de regio Noord.
De Nederlandse regio Zuid sluit meer aan bij de Vlaamse regio's, alwaar
de fricatieve variant voor alle woorden duidelijk de meest frequente
variant is. Er zijn geen systematische verschillen tussen de woordinitiële
en woordinterne voorkomens. Daarentegen zijn er wel duidelijke woordgebonden
verschillen. Tot slot valt op dat West-Vlaanderen minder kiest voor
de fricatieve variant. Hier komen we kort op terug in de volgende
paragraaf.
Als algemene conclusie bij de ontleningsvariabele (g) kan gesteld
worden dat de variatie in uitspraak groter is dan verwacht mocht worden,
zowel tussen de woorden als tussen de gemeenschappen en de regio's
in die gemeenschappen.
|
5. Ontleningsindexen en de invloed van de externe variabelen
Hoe kan nu de invloed in algemenere zin van de externe variablen op
de ontleningsvariabelen worden nagegaan? In Kruijsen (1995) worden
voor de verschillende ontleningsvariabelen indexen berekend. De uitkomsten
van de afzonderlijke woorden/voorkomens van een variabele worden samengenomen
om een globale index voor een specifieke ontleningsvariabele te verkrijgen.
Kruijsen onderzocht de ontlening van Romaanse woorden in Nederlandse
dialecten liggend aan of in de nabijheid van de taalgrens. De techniek
van de berekening van een globale index is bekend van sociolinguïstisch
onderzoek en bleek uitstekend te voldoen voor onderzoek naar algemenere
ontleningsprocessen. Ook voor de ontleningsvariabelen in ons onderzoek
hebben we indexen berekend door de uitkomsten van de afzonderlijke
woorden voor elk van de informanten te sommeren. Voor de (-tie), (E)
en (VNAS) spreekt de berekeningswijze voor zich.
Voor de (g) zijn twee aparte indexen berekend. De index (gX) richt
zich op de frequentie van voorkomen van de fricatief (in welke fonetische
vorm dan ook) tegenover de twee andere varianten (de stemhebbende
en stemloze plosief). De index (gK) richt zich op de frequentie van
voorkomen van de stemloze plosief tegenover de twee andere varianten
(de fricatieve realisatie en de stemhebbende plosief).
De te analyseren externe variabelen zijn gemeenschap (Nederland versus
Vlaanderen), regio (de vier regio's binnen elk van de gemeenschappen),
leeftijd (jong versus oud) en sekse (man versus vrouw). Dit kan gedaan
worden met variantie-analyses, waarbij alle factoren 'fixed' zijn
en waarbij regio genesteld is onder gemeenschap. Naast deze variabelen
kunnen er allerlei interacties optreden tussen de externe variabelen.
Er zijn voor elk van de vijf te analyseren indexen zeven interactie-effecten
mogelijk. Van deze 35 interactie-effecten bleken er drie significant
te zijn, hetgeen niet veel is, terwijl bovendien de bijbehorende eta-coëfficiënten
laag waren, hetgeen duidt op een relatief zwakke invloed (significant
waren het effect sekse*leeftijd voor (E) (eta=.031), leeftijd*regio
voor (VNAS) (eta=.111), sekse*leeftijd*regio
voor (gX) (eta=.117)). Voor leeftijd werd geen enkel significant effect
gevonden. Voor sekse alleen voor (VNAS), met een lage eta-coëfficiënt
(eta=.048). We concentreren ons hier op de sterkere effecten van gemeenschap
en regio.
Tabel 6
De partiële eta-coëfficiënten van de significante
effecten voor de externe factoren gemeenschap en regio; waar
er een significant effect van regio in algemene zin is, is de
analyse nog eens herhaald voor de twee gemeenschappen afzonderlijk
(maximale waarde van de eta is 1)
variabele
|
gemeenschap
|
regio
algemeen
|
regio
NL
|
regio
VL
|
(-tie)
|
.890
|
.453
|
.503
|
--
|
(E)
|
.675
|
--
|
--
|
--
|
(VNAS)
|
.635
|
--
|
--
|
--
|
(gX)
|
.631
|
.418
|
.587
|
.300
|
(gK)
|
.182
|
.210
|
.222
|
--
|
Voor alle vijf ontleningsvariabelen speelt het verschil tussen beide
gemeenschappen een grote rol. Vooral bij (-tie) is het verschil tussen
beide gemeenschappen groot. In Nederland is er vervolgens een effect
voor regio dat voor rekening komt van de regio Zuid, waar beide varianten
gebruikt worden. De variabelen (E) en (VNAS)
kennen uitsluitend een effect voor gemeenschap, waarmee ze het verschil
tussen Nederland en Vlaanderen illustreren. Er is sprake van een graduele
divergentie tussen beide gemeenschappen, hetgeen nog eens bevestigd
wordt door het in sterkte vergelijkbare gemeenschapseffect bij (gX).
Bij de laatste variabele komt nog een duidelijk regio-effect in beide
gemeenschappen. In Nederland is wederom de regio Zuid verantwoordelijk
voor dit effect (het aantal fricatieve realisaties is daar beduidend
hoger). In Vlaanderen neemt West-Vlaanderen een aparte positie in
door het lage aantal fricatieve realisaties (de regio komt zo ongeveer
uit op de hoeveelheid in Nederlands Limburg). Dit moet toegeschreven
worden aan een vermijding van fricatieven met het kenmerk achter in
het Standaardnederlands van sprekers uit dat gebied. De variable (gK)
kent een wat minder uitgesproken effect, zowel voor gemeenschap als
voor regio, omdat het aantal stemloze plosieve realisaties niet groot
is als beide gemeenschappen in ogenschouw genomen wordt. Het is een
verschijnsel dat zich voornamelijk in Nederland voordoet en binnen
Nederland in de regio Noord.
|
6. Conclusies
De eerste opvallende vaststelling is dat onze professionele groep
van taalgebruikers, leraren Nederlands, meer variatie vertoont dan
op grond van de literatuur verwacht mocht worden. We hebben grote
verschillen vastgesteld tussen de beide gemeenschappen, de onderscheiden
regio's en de woorden zelf.
Voor de vier onderzochte variabelen zijn grote verschillen tussen
Nederland en Vlaanderen vastgesteld. Grofweg kunnen we die als volgt
samenvatten, daarbij zijn telkens grote lexicale verschillen:
- Vlamingen spreken (-tie) bijna uitsluitend met [s] uit, Nederlanders
gebruiken vooral [ts];
- voor (A) is er in Nederland een uitgesproken voorkeur voor [E],
in Vlaanderen komt ook de [A] uitspraak voor;
- nasale vocalen komen meer in Vlaanderen voor dan in Nederland;
- voor (g) treffen we drie varianten aan, stemhebbende en stemloze
plosieven komen vooral in Nederland voor, fricatieven vooral in
Vlaanderen.
Wat de regionale verschillen betreft, hebben we vastgesteld dat de
Nederlandse regio Zuid een tussenpositie lijkt in te nemen tussen
de rest van Nederland en Vlaanderen.
Is er sprake van divergentie, zoals door Van de Velde (1995) vastgesteld
werd voor de uitspraak? De vraag of de verschillen tussen Nederland
en Vlaanderen groter worden, is niet te beantwoorden door de afwezigheid
van gegevens in de tijd. Het ontbreken van leeftijdsverschillen
in ons onderzoek kan niet gebruikt worden om een stabiele situatie
op het vlak van taalverandering te staven. Veranderingen van lexicale
aard en ontleningen - inclusief de uitspraak van dergelijke woorden
- zijn immers vrij gemakkelijk en gedurende de hele levensloop te
verwerven (zie Kerswill 1996:200). Dergelijke variabelen kunnen
dan ook sterk aan age-grading onderhevig zijn, waarbij taalgebruikers
gedurende hun leven de uitspraak van die woorden aan de heersende
norm aanpassen.
De vastgestelde verschillen tussen Nederland en Vlaanderen wijzen
op twee taalgemeenschappen met een eigen gescheiden ontwikkeling.
Interessant is te zien dat er bij deze professionele groep standaardtaalsprekers
varianten opduiken die tot nu toe aan de aandacht ontsnapt zijn.
Tevens laat ons onderzoek zien hoe verschillend norm en werkelijkheid
kunnen zijn. Grootschalig systematisch onderzoek naar de uitspraak
en het gebruik van uitheemse woorden, met inbegrip van een evaluatie-onderzoek,
moet aan het licht brengen welke varianten voorkomen en geaccepteerd
zijn en welke processen aan de patronen ten grondslag liggen (purisme,
spellingsuitspraak, invloed van Frans en Engels). Een dergelijk
onderzoek moet de descriptieve basis leveren voor de behandeling
van uitheemse woorden in een nieuwe versie van het Uitspraakwoordenboek.
Bovendien is zo'n onderzoek interessant vanuit een theoretisch perspectief
door het licht dat het kan werpen op fonetische en fonologische
integratieprocessen. Jacobs & Gussenhoven (2000), bijvoorbeeld,
bespreken hoe de aanpassing van leenwoorden aan de fonologische
structuur van de lenende taal ('nativisation') de rangorde van de
constraints in de lenende taal aan het daglicht brengt.
Leenwoorden of uitheemse woorden zijn blijkbaar bij uitstek geschikt
voor het traceren van divergente processen in de standaardtaal in
een grotere taalgemeenschap. Ze kunnen bij dergelijk onderzoek zelfs
als een soort lakmoesproef fungeren. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat de uitspraakvarianten en hun verdeling de eigenschappen kennen
van normale taalveranderingen, ook al gaat het hier ogenschijnlijk
eerder om taalaanpassing dan taalverandering.
|
Literatuurverwijzingen
- Bezooijen, R. van & M. Gerritsen (1994). De uitspraak van
uitheemse woorden in het Standaard-Nederlands: een verkennende
studie. De Nieuwe Taalgids 87, 145-160.
- Blancquaert, E. (1934, 19698). Praktische Uitspraakleer van
de Nederlandse Taal. Antwerpen: De Sikkel.
- De Coninck, R.H.B. (1970, 19742). Groot Uitspraakwoordenboek
van de Nederlandse Taal. Antwerpen / Utrecht: De Nederlandse Boekhandel.
- Heemskerk, J. & W. Zonneveld (2000). Uitspraakwoordenboek.
Utrecht: Het Spectrum.
- Heemskerk, J. & W. Zonneveld (ms). (Not the) Nederlandse
uitspraakwoordenboek. Utrecht: Onderzoeksinstituut voor Taal &
Spraak (18 blz.), versie juni 2001.
- Jacobs, H. & C. Gussenhoven (2000). Loan phonology: perception,
salience, the lexicon and OT. In: J. Dekkers, F. van der Leeuw
& J. van de Weijer (eds.) (2000), Optimality Theory. Phonology,
Syntax, and Acquisition, 193-210. Oxford: Oxford University
Press.
- Kerswill, P. (1996). Children, adolescents, and language change.
Language Variation and Change 8, 177-202.
- Kruijsen, J. (1995). Geografische patronen in taalcontact.
Romaans leengoed in de Limburgse dialecten van Haspengouw.
Amsterdam: Meertensinstituut.
- Paardekooper, P.C. (1978, 19872). ABN-Uitspraakgids.
Antwerpen: Heideland-Orbis.
- Rietveld, A.C.M. & V.J. van Heuven (1997). Algemene Fonetiek.
Bussum: Coutinho.
- Van Bezooijen, R. van & M. Gerritsen (1994). De uitspraak
van uitheemse woorden in het Standaard-Nederlands: een verkennende
studie. De Nieuwe Taalgids 87, 145-160.
- Van Coetsem, F. (1988). Loan Phonology and the Two Transfer
Types in Language Contact. Dordrecht/Providence: Foris.
- Van de Velde, H. (1996). Variatie en verandering in het gesproken
Standaard-Nederlands (1935-1993). Proefschrift KUN.
- Van de Velde, H. & M. Houtermans (1999). Vlamingen en Nederlanders
over de uitspraak van nieuwslezers. In E. Huls and B. Weltens
(red.), Artikelen van de Derde Sociolinguïstische Conferentie.
Delft: Eburon, 451-462.
- Van de Velde, K. & J. Taeldeman (1997). Onderzoek naar
de uitspraak van recentere leenwoorden in het Belgisch Nederlands.
Universiteit van Gent, Vakgroep Nederlandse Taalkunde.
- Van der Sijs, N. (2001). Chronologisch woordenboek. De ouderdom
en herkomst van onze woorden en betekenissen. Amsterdam/Antwerpen:
Uitgeverij L.J. Veen.
- Van Haeringen, C.B. (1979). Beschaafdenuitspraak. Recensie van
P.C. Paardekooper, ABN-uitspraakgids. De Nieuwe Taalgids
72, 553-563.
Weinreich, U. (1968). Languages in contact. The Hague: Mouton.
|
|