De spraakmakende vrouw
Spraak en emancipatie
De Groene Amsterdammer, 6 juli 2007, Jaar 131, Week 27
In de bijlage De stand van het land: de seksen van de Volkskrant (25 juni 2007) werden de verschillen tussen man en vrouw breed geanalyseerd. Een taalkundige bijdrage ontbrak. Dat is vreemd, omdat spraak in dezen een onfeilbare barometer is. Vrouwen praten anders dan mannen; dat is bekend. Ze gebruiken bijvoorbeeld andere woorden, meer verkleinwoorden, en ze nemen ook op een andere manier deel aan gesprekken dan mannen. Maar dat vrouwen ook een andere spraak hebben en dat hun spraakklanken anders klinken dan die van mannen, is minder bekend, of liever: dat realiseren we ons meestal niet.
‘Een politicus die op mannen vált’?
De abnormale taal van het NOS Journaal
Eerder gepubliceerd in Onze Taal 2012 – 11
Dit voorjaar maakte de nieuwe hoofd- redacteur van het NOS Journaal bekend dat de uitzendingen spreektaliger zouden worden. Die nieuwe aanpak oogstte lof, maar er is ook kritiek. Taal- kundige Jan Stroop: “Wat een vreemd soort luisteraar wordt hier opgevoerd.”
Woordmetathesis*) over sinaasappel/appelsien e.d.
Eerder verschenen in Taal en Tongval (jrg. 47 (1995), blz. 205-219
Wie van de ober een pannekoek met appelmoes wil, maar per ongeluk koekepan en moesappel zegt, krijgt iets anders op zijn bord dan hij bedoelt. Dat komt door het simpele feit dat bij Nederlandse samenstellingen het rechter lid het ‘hoofd’ is, het linker deel de bepaling. Het is bekend dat de betekenisrelatie tussen de twee delen van een samenstelling heel verschillend kan zijn, maar de hiërarchie is onveranderlijk: links bijzaak, rechts hoofdzaak. De beklemtoning van een samenstelling geeft aan die verhouding op in zekere zin paradoxale wijze vorm: de klemtoon ligt steeds op het linkerdeel. De ANS (100) zegt, nadat eerst is vastgesteld dat bij een samengesteld substantief het bepalende lid voorop staat: Het bepalende lid van de samenstelling krijgt gewoonlijk het woordaccent. De aldaar gegeven composita illustreren dat: melkchocolade, chocolademelk, frisdrank, leeszaal.
PS opnieuw bekeken, in de spiegel
over weps en geps
eerder verschenen in De kunst van de grammatica, bundel bij het afscheid van Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Amsterdam 1992, blz. 197-204
In een artikel over de metathesis van s en p (Stroop 1981) heb ik over de werkelijke oorzaak van de omzetting -sp > -ps geen uitspraak kunnen doen. Er zijn talen genoeg waar een -sp lettergreepeinde heel normaal is en bovendien blijken ook Nederlanders er na een moeilijke aanleerfase uiteindelijk geen problemen mee te hebben. Wel is het gedrag en het recidivisme van de vaak ‘fout’ genoemde -ps-volgorde zodanig dat hier geen sprake kan zijn van een gewone ‘verspreking’; zie Antilla (1972:75), die voor de metathesis ten onrechte de term ‘lapse’ bezigt. Trouwens het is moeilijk voor te stellen dat een verspreking er in zou slagen binnen te dringen in de reguliere spraak van honderduizenden, zoals met de omzetting van bijv. gesp -> geps toch gebeurd is; zie daarvoor de kaarten in (Stroop 1981).
Het sceen teen moeste ghestorven sijn, tenslotte?
Eerder verschenen in Samengevoegde woorden; voor Wim Klooster bij zijn afscheid als hoogleraar, LSG Nederlandse Taalkunde, Amsterdam, 2000, blz. 239-243.
over regel 5 uit het Egidiuslied
Het gedicht waaruit de regel hierboven genomen is, behoort tot de bekendste Middelnederlandse gedichten. Het is het Egidiuslied, dat in de 14e eeuw geschreven werd door Jan Moritoen, althans volgens K. Heeroma in zijn uitgave van het Gruuthusehandschrift, waar het gedicht deel van uitmaakt (Heeroma, 1966). Gerrit Komrij heeft het opgenomen in zijn De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw in duizend en enige bladzijden, waardoor het nog bekender geworden is (Komrij 1994). Het is dus van alle tijden, zou je kunnen zeggen. Iedere ontwikkelde Nederlander kent het. Maar of die Nederlander ook weet wat er in die vermaarde regel 5 precies staat, waag ik te betwijfelen. Temeer omdat zelfs de specialist Jo Reynaert aan de tekst in Komrijs bundel een vertaling toevoegt, die op zijn minst betwijfelbaar is en ook daadwerkelijk betwijfeld is, onder andere door Damsteegt; zie hier beneden.
Over het Journaal van de gezusters Lammens (1736)1
Eerder verschenen in Taal in tijd en ruimte (afscheidsbundel voor Cor van Bree, Leiden, 1997), blz. 193-199
Het lijkt zo gewoon: twee zusjes, voor en achter in de twintig, die samen met hun broer een reis naar Indië maken, maar dat was het niet in 1736. In dat jaar vertrok Pieter Lammens, jurist in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, naar Batavia, om daar de functie van buitengewoon Raad van Justitie te gaan uitoefenen. Zijn zusters, Maria en Johanna, hadden, omdat ze zijn zusters waren, toestemming gekregen om tegen betaling de reis mee te maken, enkele reis, wel te verstaan. Waarom de gezusters Lammens met hun broer meegingen, staat niet vast. Misschien hoopten ze er een goede huwelijkspartij op te doen of gingen ze alleen maar mee om het huishouden van hun broer te doen (Barend-Van Haeften 1996, 24).