Over liggen/leggen en kunnen/kennen
in: Taal als levenswerk; aspecten van de Nederlandse taalkunde (red. J Engelsman e.a.), Den Haag 2005, blz. 168-172.
voor Nicoline van der Sijs
De samenval van de werkwoorden liggen/leggen en kunnen/kennen is een van de vele onderwerpen die Nicoline van der Sijs in haar laatste boek, Taal als mensenwerk, behandelt (Van der Sijs 2004, blz. 513-514). Ze heeft ‘t daar over enkele factoren die de samenval van liggen en leggen en van kunnen en kennen hebben bevorderd. De situatie in de Nederlandse dialecten komt daarbij maar zijdelings aan de orde. Daarom hier wat gedachten daaromtrent.
Op weg naar school?
over de verandering van SK in SCH en SJ
verschenen in: Vragende wijs; bundel aangeboden aan Leopold Peeters bij zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1990, blz. 144-153.d
Op grond van ontwikkelingen in het verleden, op lange, zowel als korte termijn, is de verwachting gewettigd dat de oude cluster sk binnen afzienbare tijd uit de Nederlandse dialecten verdwenen zal zijn. Dat lijkt ook te gelden voor een andere representant van sk, nl. het foneem ∫ (als de eerste klank in ‘chocola’). Toch blijkt de zaak niet zo eenvoudig te liggen. Van een rechtlijnig patroon van afneming is in elk geval bij sk geen sprake. Het antwoord op de vraag of we wat de uitspraak van de cluster in skool betreft, op weg zijn naar school, moet daarom voorlopig een vraagteken blijven.
Twee meervouden die het niet zijn
over hersens/hersenen en mazels/mazelen
eerder verschenen in B. van Bakel e.a. (red.), Zin dat het heeft; een liber amicorum voor Jan van Bakel, Nijmegen 1993, blz. 55-65
Inleiding
Van de namen die er in het Nederlandse taalgebied voorkomen voor de kinderziekte `mazelen’, is het woord mazelen zelf uit morfologisch oogpunt op een heel speciale manier erg interessant. In de naam mazelen komt tot uitdrukking dat de ziekte zich ondermeer en het opvallendst uit, doordat de huid een groot aantal vlekjes vertoont; het woord is meervoudig, maar met de kanttekening dat mazelen een plurale tantum geworden is: het enkelvoud waar het woord van gevormd is, masel (De Vries-De Tollenaere 1991, p. 243), bestaat niet meer.
De groep zgn. pluralia tantum neemt in de geschiedenis van het Nederlands een bijzondere plaats in. Het zijn woorden met min of meer een meervouds-betekenis en steeds een vorm die als meervoud herkenbaar is: aanstalten, bescheiden, ingewanden, kosten, inkomsten, omstreken, enz. (zie ANS 37). Dat impliceert in de meeste gevallen de vorming van een meervoud op basis van een enkelvoudsvorm. Als dat enkelvoud niet meer bestaat is het procédé een zaak van diachronie geworden. Men kan zich zelfs in de meeste gevallen afvragen of er, net als bij mazelen, wel een enkelvoudsvorm als zodanig bestaan heeft. Opvallend is verder dat de overgrote meerderheid van de pluralia tantum een meervoud op -en hebben en dat maar enkele een vorming op -s kennen: gebroeders en gezusters. Er zijn verder nog twee gevallen met twee meervoudsvormen: mazelen naast mazels en hersenen naast hersens.
Namen, appellatieven en fonologie 1)
over de familienamen Schouten, Scholten, van Willigen, Van den Boomgaard en aanverwante.
eerder verschenen in Taal en Tongval jrg. 45 (1993), blz. 13-49
0.0 Namen en Appellatieven
Namen vormen een bijzonder soort object van taalkundig onderzoek. Dat is een gevolg van hun speciale status t.o.v. het lexicon. De meeste namen, aardrijkskundige namen, persoonsnamen e.d., zijn in oorsprong gewone naamwoorden geweest en als zodanig maakten ze deel uit van dat lexicon. Ik begeef mij dus niet in de terminologische discussie met betrekking tot de namen (Stavenuiter 1975). Het gaat mij om de situatie die ontstaat als een woord dat als gewoon substantief (appellatief) functioneert, ook een functie als naam krijgt.