De mol
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, oktober 2017
’t Moest er maar eens van komen, dat ik een stukje schrijf over de mol. We kennen ’m allemaal, of in elk geval z’n opwerpselen. Vooral in je grasveldje zijn ze bijzonder vervelend. Wie mol zegt, denkt meteen aan zijn graafwerk, de molshoop. Geen wonder dus dat de meeste namen verwijzen naar dat hinderlijke gedrag.
In ’t oosten van ons taalgebied, Drente, Overijssel, Gelderland, maar ook over de grens met Duitsland, heet de mol wroet, met varianten als wrute, wröte, frote, frööt, e.d. Van ’t werkwoord wroeten, dat spreekt.
In ’t achterste hoekje van de Achterhoek ligt een klein gebiedje waar göör gezegd wordt. ’t Loopt trouwens door tot aan Münster, de hoofdstad van Westfalen. Göör wordt door autoriteiten herleid tot een werkwoord goren, dat ook al ‘wroeten’ betekent.
Een andere wroetnaam is weulle, dat ook Achterhoeks is en een vorm is van ’t werkwoord weulen, de dialectvariant van woelen.
Er is nog een werkwoord waarmee de activiteit van de mol wordt weergegeven. Dat is werpen, maar de stam werp komt niet los voor maar alleen in combinatie met een ander woord: moldewerp. Dat is een van de alleroudste vormen in ’t Nederlands. ’t Woord staat in een handschrift uit 1240.
Op ’t eerste gezicht denk je dat ’t woord mol erin zit, maar dat blijkt niet te kloppen. ’t Eerste woorddeel is ’t Germaanse woord mulda dat ‘losse, rulle aarde’ betekent. Wij kennen nog mul in de betekenis ‘stoffig, los, rul’. Een moldewerp is dus ‘een opwerper van rulle aarde’. Goed gezien van onze voorouders, zou ik zeggen. Dat mulda/molde heeft allerlei vormen aangenomen. Limburgse dialecten is ’t mout of moet geworden, wat namen opleverde als moutheuvel, moutworm. In ’t Duits is ’t maulwurf.
Maar nu dan dat mol. Mol is ook al bekend uit de 13e eeuw: die mol die en leuet el nirgen af dan van der erden ‘de mol die leeft anders nergens van dan van de aarde’ (1287). En in 1186 was er al iemand die Arnoldus Mol heette. ’t Is vanouds de meest voorkomende naam in ’t Nederlandse taalgebied, dus in Nederland en Vlaanderen. Er zijn etymologen (onderzoekers van de herkomst van woorden) die er ’t prehistorische woord mul in zien dat ‘donkere kleur’ betekent net als ’t verwante mel, dat we hebben in mel-ancholie ‘zwartgalligheid’.
Anderen menen dat de vorm mol zou kunnen teruggaan op *muðla- ‘snijder, graver’, dan wel op *mulna- bij het werkwoord *malan- ‘malen’. Dat sterretje geeft aan dat ’t gereconstrueerde vormen zijn. Deze verklaring lijkt me, gelet op ’t karakter van de andere benamingen, trouwens ’t meest waarschijnlijk.
Speciaal voor Nut & Genoegen keek ik als steeds ook in ’t mooie woordenboek van onze Boekenoogen, De Zaanse Volkstaal. En daar vond ik een paar opvallende zaken. Want behalve mol geeft Boekenoogen ook een vorm muil; die is naar ’t schijnt “vroeger in gebruik geweest”. Hij heeft die vorm opgediept uit een boek van een Zaans (!) auteur, Hendrick Jacobsz. Soeteboom, Sanerdams Bloemecrans’ (1645). Soeteboom schrijf daar: “Wilt nu eens als Muylen wroeten”.
Ik denk dat dat woord als mulen uitgesproken is, want uy was in die tijd de spelwijze van de lange uu. Ik vind steun voor deze interpretatie bij Boekenoogen, want die vermeld nog muulmeed als naam van een stuk land te Assendelft en muulcamp” voor een stuk land te Hargen (a° 1371). (Hargen bij Groet). Meed en camp zijn namen voor resp. weiland en veld, in dit geval waren ze alle twee geteisterd door mulen, alias mollen. De vorm mulen is verder nergens bekend.
Alle namen die in ’t Nederlandse taalgebied voorkomen zijn overgeërfde Germaanse woorden, met één uitzondering. In het uiterste zuidwesten in West-Vlaanderen spreken oudere mensen soms nog van tolpe. Dat is van ’t Latijnse talpa ‘mol’. In ’t Frans heeft ’t de vorm taupe aangenomen. Net als Mol is Taupe daar als familienaam bekend. Al sedert 1247: Henrici Talpa.
Nu snap ik ook waarom John de Mol zijn mediaonderneming Talpa Media genoemd heeft.
Geef een antwoord