30. Tuingereedschap: spa en schop
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, april 2019
De twee gereedschappen waar dit stukje over gaat, moeten oud zijn net als die uit m’n vorige stukje, schoffel en schrepel. Nog niet uit ’t Neolithicum, de prehistorische periode die ca. 11.000 v. Chr. begon). Dat was de periode waarin een samenleving van jagers/verzamelaars langzaam overging in een van landbouwers. Voor landbouw heb je andere gereedschappen nodig dan voor de jacht en dus moeten er in dat Neolithicum werktuigen uitgevonden zijn om de grond te bewerken.
Aanvankelijk werden daar schouderbladen van dieren voor gebruikt. Die kun je zien als de voorlopers van de latere gereedschappen. In de bronstijd (ca. 3000 tot 800 voor Christus) ging men z’n werktuigen en wapens van brons maken. Toen onze voorouders ook de kunst van ’t ijzerbewerken beheersten (in de IJzertijd, vanaf circa 800 v.Chr.), werden van dat nieuwe metaal ongetwijfeld ook gereedschappen voor op ’t land gemaakt en waarschijnlijk leken die op de gereedschappen die wij tuinders nog steeds gebruiken, zoals de spade en de schop.
’t Onderscheid tussen spade en schop heeft te maken met de vorm en, daarmee samenhangend, met ’t werk waarvoor ze gebruikt worden. De spade heeft een min of meer vlak blad en is daarom geschikt om mee te spitten. De schop heeft een gebogen blad en leent zich meer voor opschepwerk.
Omdat de Germaanse talen (Deens, Zweeds, Noors, IJslands, Engels, Duits, Nederlands) allemaal ’t zelfde woord hebben, spade of een vorm die daar op lijkt, moet je wel concluderen dat spade al stamt uit de tijd dat ’t Germaans nog niet uiteen gevallen was in de verschillende zustertalen, dus uit ’t eerste millennium v.Chr. Dat is toevallig ook de IJzertijd. Dus misschien is er wel verband tussen de ijzercultuur, die begon omstreeks 800 v. Chr., en ’t ontstaan van schop en spade met hun benaming.
’t Woord spade is verwant met spaan, wat gezien de vormgelijkenis van beide niet vreemd is. Uit spade ontstonden deze vormen: spa, spaaj en spaad. Die laatste vorm kwam ik nog tegen in ’t Zaans woordenboek van Boekenoogen: “Publique verhuuringen vande spaetgestoken landen, gelegen in den Banne van Wormer, Hs. (a° 1755)”. Een spa die in een stuk land gestoken was, was ’t teken dat de eigenaar van dat spaadland af wilde. Wie de spa eruit trok, had belangstelling. Er schijnt in Wormerveer nog een stuk land te zijn (geweest) dat Spa-ven heet.
’t Is de vraag of schop wel net zo oud is als de spa. Ze hebben wel veel gemeen. In Zuidelijk Nederland heten ze daarom alle twee schop. Ik vermoed dat de schop later ontstaan is op grond van ervaringen bij ’t werken met de spa. ‘Zeg, als die spa een beetje ‘gerond’ zou zijn, zou je er beter mee kunnen scheppen”, zoiets dus.
Voor de herkomst van ’t woord schop wordt door deskundigen verband gelegd met een Indo-Europees basiswoord *skubhnó- waar schuiven vandaan komt. Schop en schoffel zijn dus uiteindelijk verwante woorden, ze verwijzen alle twee naar de manier waarop je ze hanteert. Ook schop is trouwens algemeen Germaans, met varianten als skovl, skyffel, schauffel en shovel, wat weer wijst op hoge ouderdom (dus toch de IJzertijd?).
Dat in de 15e eeuw schop en spade nog uit elkaar gehouden werden, blijkt uit dit citaat: “eyn schup, spade, hacke of ander reitscap dair men myt grevet” ‘een schop, spade, hak of ander gereedschap waarmee men graaft’ [1477; Teuthonista, een woordenboek van de taal van Kleef].
Ik mis in dat rijtje trouwens de naam graaf, die in de 17e eeuw nog algemeen bekend was, zelfs bij schrijvers als P.C. Hooft (1581-1647): “Die heden achter ploegh gaen moet, Oft met de graef den akker spitten.” Tegenwoordig is graaf in de betekenis ‘schop, spade’ een zeldzaam woord geworden. Ik vond graaf nog in ’t Westfries Woordenboek (1984) van Jan Pannekeet.
Geef een antwoord