Aardbei
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, juni 2018
Je zou ’t misschien niet denken maar de aardbei is een oeroude vrucht. In de bronstijd (ca. 3000 tot 800 voor Christus) werd ie al gebruikt. Hoe ze dat weten is me een raadsel. Ik kan me niet voorstellen dat er prehistorische aardbeien gevonden zijn; ik kan de mijne amper twee dagen goed houden.
Die oude aardbei was de aardbei die we nu ‘wilde aardbei’ noemen. Hij komt nog wel voor, schijnt ’t, heeft witte bloemen en is eetbaar, maar ik heb ’m nog nooit gezien. Wel de ‘schijnaardbei’. Die zie ik meer dan me lief is, met z’n gele bloempjes, en altijd in de onmiddellijke nabijheid van mijn mooie cultuuraardbei, de ‘sonata’. De schijnaardbei is trouwens een nieuwkomer, een indringer; hij is pas in de jaren 50 voor ’t eerst gesignaleerd, aldus Wikipedia.
De combinatie wilde aardbei is ontstaan toen de tamme aardbei verscheen. Dat is ongeveer 200 jaar geleden gebeurd. Die tamme aardbei werd veel belangrijker en kreeg daarom automatisch de enkelvoudige naam aardbei toebedeeld. Maar ’t is aannemelijk dat ’t woord aardbei zelf in een of andere vorm ook al in de prehistorie bestaan heeft.
Er bestaan in ons taalgebied feitelijk maar twee typen namen voor aardbei: frense en combinaties met aard-. Om met die laatste groep te beginnen. Die groep kent in totaal 106 varianten. Ze staan allemaal op een kaart in de Taalatlas. Voor wie die kaart wil zien, is dit de locatie: http://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/bank/kaart_details/13040.
’t Gaat in de eerste plaats om varianten van aard. Wat voorbeelden: Aard, aar, oar, eerd, eer, ee, erre, erds, ierd, jierd, jarre, jerre, jaad, erds, enzovoorts. Deze vormen zijn de normale dialectvarianten van ’t woord aard in samenstellingen als aardappel en aardworm.
Bij ’t tweede woorddeel kun je drie groepen onderscheiden, die resp. eindigen op -bei-, -bes/-bezie of, -beer. Allemaal weer met de nodige varianten. De drie typen staan op dit kaartje van de legendarische professor Heeroma.
De groep namen op -bei, waarvan de variant aardbei ook de benaming van de standaardtaal geworden is, is van de drie de jongste. Bei is ontleend aan ’t Oudfranse baie, dat ontstaan is uit ’t Latijnse baca dat ‘bes’ betekent. Dat enkelvoudige bei komt al in de Middeleeuwen voor, maar de combinatie met aard wordt pas aangetroffen eind 16e eeuw (aerdbeyer 1597).
Je kunt je af vragen waarom de bewoners van Holland, Friesland en Groningen de oude naam hebben ingeruild voor de nieuwe vorm. Want dat daar eerst een andere naam gebruikt moet zijn, die hoorde tot de groep varianten die eindigen op -bes of –bezie, is uit ’t kaartje af te leiden. Dat bei-gebied van nu wordt namelijk omringd door zulke bes– en bezie-vormen.
En voor wie ’t niet gelooft, ik heb een paar mooie bewijzen gevonden dat zulke vormen zelfs in de 17e eeuw nog in Holland voorkwamen, en wel in ’t werk van de grote Vondel en de voorname Hooft: “Aerdbesien gepluckt van laegh gewossene heggen” (Vondel, 1629). “Als U E. keele heesch gezongen zal zijn, weeten wy raedt om ze te smeeren met gesuikerde aerdbeezen” (Hooft, 1633).
Bes en bezie zijn vormen die voortgekomen zijn uit ’t protogermaanse *bas-ja, dat ‘bes’ betekend moet hebben. ’t Is een gereconstrueerde vorm, vandaar dat sterretje. Daarnaast bestond toen ook een variant *bazja en die heeft weer geleid tot beer en berry, die in ’t Duits (Erdbeere) en ’t Engels (strawberry) voorkomen en in een aantal Limburgse dialecten, daar met de wonderlijkste varianten: erbel, errebel, örbel, arbel, oorbel, elber, ebber en abeer.
Blijft over ’t zuidwestelijke frenze/frêze. Dat is ’t Franse fraise, dat in de Middeleeuwen door de dialectsprekers overgenomen is van de Vlaamse adel en de hogere burgerij, die Frans spraken. Er wordt verband gelegd met ’t Latijnse fraga, dat ‘geurend’ betekent.
Geef een reactie