PS opnieuw bekeken, in de spiegel
over weps en geps
eerder verschenen in De kunst van de grammatica, bundel bij het afscheid van Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Amsterdam 1992, blz. 197-204
In een artikel over de metathesis van s en p (Stroop 1981) heb ik over de werkelijke oorzaak van de omzetting -sp > -ps geen uitspraak kunnen doen. Er zijn talen genoeg waar een -sp lettergreepeinde heel normaal is en bovendien blijken ook Nederlanders er na een moeilijke aanleerfase uiteindelijk geen problemen mee te hebben. Wel is het gedrag en het recidivisme van de vaak ‘fout’ genoemde -ps-volgorde zodanig dat hier geen sprake kan zijn van een gewone ‘verspreking’; zie Antilla (1972:75), die voor de metathesis ten onrechte de term ‘lapse’ bezigt. Trouwens het is moeilijk voor te stellen dat een verspreking er in zou slagen binnen te dringen in de reguliere spraak van honderduizenden, zoals met de omzetting van bijv. gesp -> geps toch gebeurd is; zie daarvoor de kaarten in (Stroop 1981).
Popmuziek als romantisch fenomeen
eerder verschenen in De Gids jaargang 137 (1974), blz. 442-459
0.1
Zo op het eerste gezicht zijn de twee in de titel verenigde begrippen, popmuziek en romantiek, geen verschijnselen die men onmiddellijk met elkaar in verband zal brengen. Immers de hier genoemde muzieksoort heet “vulgaire hedendaagse amusementsmuziek” te zijn 1), terwijl de Romantiek een stijlvorm is “waarbij de nadruk wordt gelegd op het primaat van het persoonlijk ervaren gevoel van de mens … in het kader van zijn verhouding tot zichzelf, de natuur, de maatschappij, de geschiedenis en het bovennatuurlijke” 2); wel even wat anders dus. En deze laatste definitie is nog niet eens volledig, want er wordt in voorbijgegaan aan een uitermate belangrijk aspect van de achttiende- en negentiende-eeuwse Romantiek, namelijk dat ze eenreactie was op een cultuur die tekort deed aan de emotie. De Romantiek was enerzijds een antwoord op het rationalisme van de tijd daarvoor, maar moet bovendien zeker ook in verband gebracht worden met een maatschap pelijk verschijnsel als de industrialisatiemet alle kwalijke gevolgen vandien voor de mens en zijn omgeving. Dat dit in die tijd ook zo gezien werd, blijkt uit Shelley’s Defence of poetry: “The cultivation of those sciences which have enlarged the limits of the empire of man over the external world, has, for want of the poetical faculty, proportionally circumscribed those of the internal world; and man, having enslaved the elements, remains himself a slave.” Juist in die kwaliteit van reactie ook is de Romantiek zo goed te vergelijken met de ’tegencultuur’ die in onze dagen ontstaan is en waarvan de popmuziek wel de opvallendste exponent is.
De devaluering van de universiteit
spreekbeurt tijdens de manifestatie De continuïteit van de cultuur bedreigd, in De Balie, Amsterdam, 23 juni 1993; eerder verschenen in Jan Fontijn e.a.,Aanslag op de letteren, Amsterdam, 1993
Gedurende haar lange bestaan heeft de Europese Universiteit gefunctioneerd als het centrum van kennis en wijsheid. De Universiteit was een voedende moeder, een Alma Mater, naar wier borsten je als student mocht reikhalzen. ‘Studeren’ betekende op je tenen staan om hoger te komen.
Namen, appellatieven en fonologie 1)
over de familienamen Schouten, Scholten, van Willigen, Van den Boomgaard en aanverwante.
eerder verschenen in Taal en Tongval jrg. 45 (1993), blz. 13-49
0.0 Namen en Appellatieven
Namen vormen een bijzonder soort object van taalkundig onderzoek. Dat is een gevolg van hun speciale status t.o.v. het lexicon. De meeste namen, aardrijkskundige namen, persoonsnamen e.d., zijn in oorsprong gewone naamwoorden geweest en als zodanig maakten ze deel uit van dat lexicon. Ik begeef mij dus niet in de terminologische discussie met betrekking tot de namen (Stavenuiter 1975). Het gaat mij om de situatie die ontstaat als een woord dat als gewoon substantief (appellatief) functioneert, ook een functie als naam krijgt.
Dr. Heije schreef ook noten
eerder schenen in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde jrg. 119 (2003), blz. 132-142
1. Inleiding
‘Die Heije noemt – noemt een leven van orde, van arbeid, van opoffering; noemt een charakter, dat rechtschapenheid en menschenliefde aan edele formen paart; noemt een hart, ontvankelijk evenzeer voor al wat zedelijk goed als wat aesthetisch bekoorlijk is’, schreef Alberdingk Thijm in een artikel in De Gids van 1851 (geciteerd naar Asselbergs 1966: 48). Die kijk op Heije is allang verleden tijd. Wie hem heden noemt, ziet misschien een zijstraat van de Overtoom in Amsterdam voor zich of hoogstens een tramhalte van lijn 1 of 7.
Zelden of nooit wordt Heijes naam in verband gebracht met 150 jaar oude liedjes als: Zie, de maan schijnt door de bomen; Ferme jongens, stoere knapen; Een karretje op een zandweg reed; Heb je van de zilvren vloot wel gehoord, enz.. Die liedjes zelf lijken ondertussen weer wel het eeuwige leven te hebben en soms ook waar dat niet verwacht zou worden, zoals in het voetbalstadion. Hun taaie levenskracht danken ze weliswaar niet in de eerste plaats aan de woorden maar aan de melodieën van Heijes collega-medicus J.J. Viotta, maar slecht zijn Heijes woorden nu ook weer niet.
Heije liet het componeren van de melodieën bij zijn teksten in deze periode van zijn leven, dat wil zeggen vanaf ongeveer 1840, aan anderen over (Stroop 2002), maar in vroeger jaren heeft hij zich wel degelijk als toonkunstenaar gemanifesteerd. Zijn overigens kortstondige compositorische activiteiten – die het onderwerp van dit artikel zijn – houden ongetwijfeld verband met Heijes behoefte om op alle mogelijke maatschappelijke terreinen een rol te spelen en van alle markten thuis te zijn. Die behoefte kan weer niet los gezien worden van Heijes biografie. Vandaar eerst iets over zijn herkomst.
Het sceen teen moeste ghestorven sijn, tenslotte?
Eerder verschenen in Samengevoegde woorden; voor Wim Klooster bij zijn afscheid als hoogleraar, LSG Nederlandse Taalkunde, Amsterdam, 2000, blz. 239-243.
over regel 5 uit het Egidiuslied
Het gedicht waaruit de regel hierboven genomen is, behoort tot de bekendste Middelnederlandse gedichten. Het is het Egidiuslied, dat in de 14e eeuw geschreven werd door Jan Moritoen, althans volgens K. Heeroma in zijn uitgave van het Gruuthusehandschrift, waar het gedicht deel van uitmaakt (Heeroma, 1966). Gerrit Komrij heeft het opgenomen in zijn De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw in duizend en enige bladzijden, waardoor het nog bekender geworden is (Komrij 1994). Het is dus van alle tijden, zou je kunnen zeggen. Iedere ontwikkelde Nederlander kent het. Maar of die Nederlander ook weet wat er in die vermaarde regel 5 precies staat, waag ik te betwijfelen. Temeer omdat zelfs de specialist Jo Reynaert aan de tekst in Komrijs bundel een vertaling toevoegt, die op zijn minst betwijfelbaar is en ook daadwerkelijk betwijfeld is, onder andere door Damsteegt; zie hier beneden.
Over het Journaal van de gezusters Lammens (1736)1
Eerder verschenen in Taal in tijd en ruimte (afscheidsbundel voor Cor van Bree, Leiden, 1997), blz. 193-199
Het lijkt zo gewoon: twee zusjes, voor en achter in de twintig, die samen met hun broer een reis naar Indië maken, maar dat was het niet in 1736. In dat jaar vertrok Pieter Lammens, jurist in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, naar Batavia, om daar de functie van buitengewoon Raad van Justitie te gaan uitoefenen. Zijn zusters, Maria en Johanna, hadden, omdat ze zijn zusters waren, toestemming gekregen om tegen betaling de reis mee te maken, enkele reis, wel te verstaan. Waarom de gezusters Lammens met hun broer meegingen, staat niet vast. Misschien hoopten ze er een goede huwelijkspartij op te doen of gingen ze alleen maar mee om het huishouden van hun broer te doen (Barend-Van Haeften 1996, 24).