De spraakmakende vrouw
Spraak en emancipatie
De Groene Amsterdammer, 6 juli 2007, Jaar 131, Week 27
In de bijlage De stand van het land: de seksen van de Volkskrant (25 juni 2007) werden de verschillen tussen man en vrouw breed geanalyseerd. Een taalkundige bijdrage ontbrak. Dat is vreemd, omdat spraak in dezen een onfeilbare barometer is. Vrouwen praten anders dan mannen; dat is bekend. Ze gebruiken bijvoorbeeld andere woorden, meer verkleinwoorden, en ze nemen ook op een andere manier deel aan gesprekken dan mannen. Maar dat vrouwen ook een andere spraak hebben en dat hun spraakklanken anders klinken dan die van mannen, is minder bekend, of liever: dat realiseren we ons meestal niet.
Over liggen/leggen en kunnen/kennen
in: Taal als levenswerk; aspecten van de Nederlandse taalkunde (red. J Engelsman e.a.), Den Haag 2005, blz. 168-172.
voor Nicoline van der Sijs
De samenval van de werkwoorden liggen/leggen en kunnen/kennen is een van de vele onderwerpen die Nicoline van der Sijs in haar laatste boek, Taal als mensenwerk, behandelt (Van der Sijs 2004, blz. 513-514). Ze heeft ‘t daar over enkele factoren die de samenval van liggen en leggen en van kunnen en kennen hebben bevorderd. De situatie in de Nederlandse dialecten komt daarbij maar zijdelings aan de orde. Daarom hier wat gedachten daaromtrent.
Er zijn twee soorten Nederlands
Café De Buren gaat in deze aflevering op zoek naar de taalverschillen tussen Nederlanders en Vlamingen. Spreken we één taal of zijn het er eigenlijk twee?
Discussie tussen Geert van Istendael en Jan Stroop
Uploaded on Dec 12, 2007
Op weg naar school?
over de verandering van SK in SCH en SJ
verschenen in: Vragende wijs; bundel aangeboden aan Leopold Peeters bij zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1990, blz. 144-153.d
Op grond van ontwikkelingen in het verleden, op lange, zowel als korte termijn, is de verwachting gewettigd dat de oude cluster sk binnen afzienbare tijd uit de Nederlandse dialecten verdwenen zal zijn. Dat lijkt ook te gelden voor een andere representant van sk, nl. het foneem ∫ (als de eerste klank in ‘chocola’). Toch blijkt de zaak niet zo eenvoudig te liggen. Van een rechtlijnig patroon van afneming is in elk geval bij sk geen sprake. Het antwoord op de vraag of we wat de uitspraak van de cluster in skool betreft, op weg zijn naar school, moet daarom voorlopig een vraagteken blijven.
Twee meervouden die het niet zijn
over hersens/hersenen en mazels/mazelen
eerder verschenen in B. van Bakel e.a. (red.), Zin dat het heeft; een liber amicorum voor Jan van Bakel, Nijmegen 1993, blz. 55-65
Inleiding
Van de namen die er in het Nederlandse taalgebied voorkomen voor de kinderziekte `mazelen’, is het woord mazelen zelf uit morfologisch oogpunt op een heel speciale manier erg interessant. In de naam mazelen komt tot uitdrukking dat de ziekte zich ondermeer en het opvallendst uit, doordat de huid een groot aantal vlekjes vertoont; het woord is meervoudig, maar met de kanttekening dat mazelen een plurale tantum geworden is: het enkelvoud waar het woord van gevormd is, masel (De Vries-De Tollenaere 1991, p. 243), bestaat niet meer.
De groep zgn. pluralia tantum neemt in de geschiedenis van het Nederlands een bijzondere plaats in. Het zijn woorden met min of meer een meervouds-betekenis en steeds een vorm die als meervoud herkenbaar is: aanstalten, bescheiden, ingewanden, kosten, inkomsten, omstreken, enz. (zie ANS 37). Dat impliceert in de meeste gevallen de vorming van een meervoud op basis van een enkelvoudsvorm. Als dat enkelvoud niet meer bestaat is het procédé een zaak van diachronie geworden. Men kan zich zelfs in de meeste gevallen afvragen of er, net als bij mazelen, wel een enkelvoudsvorm als zodanig bestaan heeft. Opvallend is verder dat de overgrote meerderheid van de pluralia tantum een meervoud op -en hebben en dat maar enkele een vorming op -s kennen: gebroeders en gezusters. Er zijn verder nog twee gevallen met twee meervoudsvormen: mazelen naast mazels en hersenen naast hersens.
‘Een politicus die op mannen vált’?
De abnormale taal van het NOS Journaal
Eerder gepubliceerd in Onze Taal 2012 – 11
Dit voorjaar maakte de nieuwe hoofd- redacteur van het NOS Journaal bekend dat de uitzendingen spreektaliger zouden worden. Die nieuwe aanpak oogstte lof, maar er is ook kritiek. Taal- kundige Jan Stroop: “Wat een vreemd soort luisteraar wordt hier opgevoerd.”
Woordmetathesis*) over sinaasappel/appelsien e.d.
Eerder verschenen in Taal en Tongval (jrg. 47 (1995), blz. 205-219
Wie van de ober een pannekoek met appelmoes wil, maar per ongeluk koekepan en moesappel zegt, krijgt iets anders op zijn bord dan hij bedoelt. Dat komt door het simpele feit dat bij Nederlandse samenstellingen het rechter lid het ‘hoofd’ is, het linker deel de bepaling. Het is bekend dat de betekenisrelatie tussen de twee delen van een samenstelling heel verschillend kan zijn, maar de hiërarchie is onveranderlijk: links bijzaak, rechts hoofdzaak. De beklemtoning van een samenstelling geeft aan die verhouding op in zekere zin paradoxale wijze vorm: de klemtoon ligt steeds op het linkerdeel. De ANS (100) zegt, nadat eerst is vastgesteld dat bij een samengesteld substantief het bepalende lid voorop staat: Het bepalende lid van de samenstelling krijgt gewoonlijk het woordaccent. De aldaar gegeven composita illustreren dat: melkchocolade, chocolademelk, frisdrank, leeszaal.
Ga toch fietsen
Artikel op Neder-L: http://nederl.blogspot.nl/2012/02/ga-toch-fietsen.html
Naschrift (2014)
Maar waar fiets dan wel vandaan komt, is nog steeds niet duidelijk. Er bestaan verschillende verklaringen, die allemaal hun bezwaren en hun verdedigers hebben. Ewoud Sanders opteert in zijn boek over de fiets voor een herkomst uit een (Brabants) dialectwoord vietse dat ‘je snel voortbewegen betekent’. Leendert Brouwer (in Genealogie, juni 2012) ziet in fiets een woord dat ontleend is aan de familienaam Fiets, een eponiem dus.
Ikzelf hang de theorie aan van de taalkundige C.B. van Haeringen. Die schreef in 1957: ‘Wie zoals ik het woord fiel(e)sepee en zelfs de tussenvorm fietsepee nog heeft horen gebruiken, kan moeilijk twijfelen aan de juistheid van de afleiding van fiets uit vélocipède, niettegenstaande de bezwaren daartegen bij mensen van een generatie die de vroegste geschiedenis van de fiets nog hebben beleefd.’ [16]
Daar zou je tegen in kunnen brengen dat het Franse woord met een v begint en fiets met een f. Dat bezwaar vervalt als je ziet dat de oudste vorm van het bijbehorende werkwoord, te vinden in de Graafschap-bode van 1 mei 1886, vietsen luidt. Nu is er in de taal veel mogelijk, maar een verandering vietsen in fietsen ligt toch meer voor de hand (denk aan al die v’s aan het begin van woorden die f worden), dan dat fietsen verandert in vietsen.
Een ander kritisch punt lijkt de t, want die ontbreekt in het Franse woord velocipède. Maar dan wijs ik op het naast elkaar bestaan van woordparen als: krassen > kratsen; kissebissen > kissebitsen; splissen > splitsen. Met andere woorden, het invoegen van zo’n t is niet zo uitzonderlijk.
HET bestaat niet!
Artikel in Neder-L: http://nederl.blogspot.nl/2012/05/het-bestaat-niet.html
EYE: ‘n doorn in ‘t oog
Artikel in Neder-L: http://nederl.blogspot.com/2012/04/eye-n-doorn-in-t-oog.html