Fokke & Sukke
Omstreeks 1990 begon het me op te vallen. Toen was er dat liedje van Paul de Leeuw, Blaaif baai maai, waarin die wijdgapige aai prominent aanwezig is. Op het Dialectologencongres aan de VU in 1992 heb ik het verschijnsel voor het eerst gesignaleerd: ABN-sprekende Nederlanders doen hun mond te ver open als ze ei willen zeggen. Dat doen ze ook bij de andere tweeklanken van het Nederlands, ui en ou: daar kan je mee tous komen en: ik ook van jaau. En ik dacht, ik ga dat Poldernederlands noemen.
Vanaf de Dodenherdenking op 4 mei 1997 (let op de tweeklank!) zag ik de maatschappelijke dimensie die bij de ver-aaide ei hoort: vrouwen doen het meer dan mannen. Dat komt, besefte ik weer wat later, omdat vrouwen meer dan mannen geprofiteerd hebben en profiteren van het losser worden van maatschappelijke conventies. Als je je eerst nauwkeurig aan de regels hebt gehouden omdat het hoort, is de reactie des te heviger als het niet meer hoeft. Zo ook met het roken. Vroeger nauwelijks een rokende vrouw te zien, nu is de ervaring: Waar rook is, is een vrouw, en dus ook Poldernederlands, voeg ik daar maar aan toe.
Maar verder is er een belangrijk verschil, want terwijl roken slecht is voor de gezondheid en het leven kan bekorten, is de opkomst van het Poldernederlands juist een teken van levenskracht. De gebruikers van het Nederlands hebben die taal altijd al naar hun hand gezet maar nu doen ze dat opvallender dan ooit. Juist de ondernemendste en assertiefste taalgebruikers lopen hierin voorop. De conclusie ligt voor de hand: een taal die mee evolueert met de maatschappij waar hij deel van uitmaakt, bewijst daarmee zijn vitaliteit.
Met andere woorden: Poldernederlands IS Leefbaar Nederlands.
Jan Stroop
(uit: Fokke & Sukke kunnen het niet alleen, Amsterdam 2008, blz. 61-62)
Geef een reactie