39. Mus
Kroatisch: vrabac; Frans: moineau; Duits: Spatz; Engels: sparrow; Portugees; pardal; Spaans: gorrión; Turks: serçe; Arabisch: صفور [esfwr]; Perzisch: نجشک
(dit zijn de namen in de moedertaal van onze medetuinders)
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, Zaandam, december 2020.
Met de mus gaat ’t niet goed. Dit vond ik op Wikipedia: In Nederland is ’t aantal mussen sinds de jaren 1970 afgenomen. Toen waren er naar schatting nog 1 à 2 miljoen broedparen. Tussen 1990 en 2000 is het aantal ongeveer gehalveerd. Wel erg ‘ruw’ die schatting: tussen 1 à 2 miljoen.
Ik merk ’t zelf ook trouwens, die achteruitgang. In mijn achtertuin zie ik ze nog maar heel af en toe. Jammer is dat want de mus is zo’n sympathiek en vrolijk vogeltje, met z’n zilveren geluid. Dat geluid, gezang mag je ’t niet noemen, is mooi onder woorden gebracht door de dichter Jan Hanlo.
DE MUS
Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp
Tjielp tjielp tjielp – tjielp tjielp
Tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
Tjielp tjielp tjielp
Tjielp
Etc.
(Jan Hanlo, uit Verzamelde gedichten, 1989)
‘t Gedicht van Hanlo is uit 1949. ‘t Staat ook in de bundel ‘Mussenlust’, die nog 49 andere gedichten over de huismus bevat, plus 150 tekeningen van Peter Vos. Zo’n eerbetoon is bij mijn weten nog nooit een andere vogel overkomen. De mus is trouwens wel vaker aanwezig in de Nederlandse letteren.
Een van de verhalen in de bekende verhalenbundel Camera Obscura (1839) van Hildebrand begint als volgt: “Het was een brandendheete vrijdagachtermiddag in zekere Hollandsche stad: zoo heet en zoo brandend, dat de mosschen op het dak gaapten, ’t welk, op gezag der Hollandsche manier van spreken, de grootste hitte is, die men zich voor kan stellen.”
Dat stukje zin met die mosschen is in de loop van de tijd een zegswijze geworden, maar dan in gewijzigde vorm: ‘De mussen vallen van het dak (van de hitte)’. Die laatste zegswijze vinden we ook terug bij de schrijver W.F. Hermans, die van een goede roman zegt dat die doelgericht moet zijn, dat daarin dus “bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft.’
Die vorm mosschen is een mooie aanleiding om iets over de naam van de mus te zeggen. Om te beginnen over de klinker [o] in plaats van de [u]. De wisseling van [o] en [u] is in de Nederlandse dialecten heel gewoon. Trouwens ook in de Standaardtaal. Denk aan druppel/droppel, dul/dol, botter/butter.
De vorm mos komt tegenwoordig nog voor in de dialecten van Noord- en Zuid-Holland. Ook in de Zaanstreek, althans indertijd van Boekenoogen, de bekende schrijver van De Zaansche Volkstaal (1897). Boekenoogen noemt ook de vorm met [u]. Twee zinnetjes uit zijn boek: “Wat zitten der ’en musken op ’et dak. Kijk ers wat ’en klein moskie.”
De naam voor de mus komt in ’t Nederlandse taalgebied in een flink aantal verschillende gedaantes voor: mus, mos, musse, mosse, musk, mosk, moske. ’t Is een leenwoord uit ’t Latijn: muscio, dat letterlijk ‘vliegje’ betekent, vanwege ’t kleine formaat van ons vogeltje natuurlijk. Dit zijn de oudste vermeldingen: musca [10e eeuw]; musge [1240], mussche [1287].
Dan die sch van mosschen. Alle woorden die vroeger met sch geschreven werden, gaan terug op een woord dat een sk had: mensch (was in ’t Oudnederlands mennisko ‘persoon’); bosch (Oudnederlands busk). Ook bij leenwoorden is dat ’t geval: disch is uit ’t Latijnse discus. Zo ook bij ’t Nederlandse musch (uit muscio, uitspraak moeskio). Dat mus met een k uit ’t Latijn overgenomen is, wijst erop dat dat al vóór de 2e eeuw gebeurd moet zijn, want daarna werd zo’n k in ’t Latijn een s-achtige klank.
Natuurlijk waren er hier al mussen voordat de Romeinen kwamen, maar hoe die door de inheemse bevolking genoemd werden, weten we niet. Dat ze voor de inheemse mus een woord van de veroveraars overgenomen hebben, is nogal opmerkelijk. Gewoonlijk nam de bevolking bij de invoer van nieuwe zaken als ui, prei, muur, kelder ook de namen over. Maar misschien bestond er voor de mus nog geen (aparte) naam.
De overgang van sk in sch heeft in ’t Nederlands in de vroege Middeleeuwen plaatsgevonden. Dat gebeurde zowel bij een sk aan ’t begin van woorden (Latijns scola werd school), als op ’t eind (disk werd disch). De sch op ’t eind van woorden als disch, visch, mensch en musch werd ook uitgesproken met een duidelijke -sch op ’t eind, net als de sch in school dus.
Die uitspraak van de sch op ’t eind van woorden veranderde in de loop van de tijd in een enkele s; de ch verdween. ’t Werd dus dis, vis, mens en mus, maar de schrijfwijze met -sch bleef nog tot 1947 gehandhaafd. In woorden als tragisch, magisch, medisch, Arabisch, enz. wordt die sch nog steeds geschreven: niet erg logisch zou ik denken.
De vorige alinea slaat natuurlijk niet op Noord-Holland, want daar bleef de oude uitspraak met sk behouden: skool, skuiven, skeef, vul maar aan, en ook in musk. In Assendelft bestaat nog de straatnaam De Busken. Die naam is ’t meervoud van busk, ’tzelfde woord als bus/bos, maar dan met de oorspronkelijke uitspraak met -sk. Die -sk op ’t woordeinde (mosk, musk, busk) komt tegenwoordig niet meer voor in Noord-Holland, maar skuiven, skeef en Skagen hoor je nog volop.
Er komen naast ’t type ‘mus’ nog maar heel weinig andere namen voor. In een paar plaatsen in Noord-Brabant en Limburg vond ik benamingen die met ’t geluid van de mus te maken hebben. Sjierp en sjurk, allebei in noordelijk deel van Noord-Brabant. Schroep in de buurt van Venlo en sjierrep in Lommel (Belgisch Limburg).
Uit de Achterhoek (Gelderland) wordt luning meegedeeld, maar tegelijk wordt erbij vermeld dat dat woord niet meer gebruikt wordt. Er zit een oud woord voor ‘geluid’ in verstopt. Dus luning betekent zoveel als de ‘lawaaimaker’.
Mussen staan erom bekend dat ze onderling heftig kunnen vechten als ’t om voedsel gaat. In Halsteren bij Bergen op Zoom (West-Brabant) deden ze dat blijkbaar vaak op een bepaalde plaats. Dat heeft geleid tot de straatnaam Mussengevecht, aldaar. Ik kwam dat woord ook nog tegen (als je maar Googelt!) in ’t verhaal ‘De verfomfaaide mus’ van Konstantin Paustovski:
“En dan die mussengevechten op de markten! Het dons vloog daar in plukken rond. Daar hoef je vandaag de dag niet meer mee aan te komen…. “
In dat verhaal komt een oude mus voor met de bijnaam ‘Tsjiepkin’. Dat lijkt wel ’t Russische equivalent van de tjielpjes van Jan Hanlo.
Geef een reactie