Wat werd er gegeten aan boord bij Michiel de Ruyter ?
Ik heb de film nog niet gezien, maar ’t zou niet verbazen als daarin te zien was dat er aan boord van die schepen ook zoiets als volkstuinen waren. Ze heetten misschien wel niet zo, maar ’t is duidelijk waar ze voor zouden dienen. Zo’n vloot was vaak maanden onderweg en maar af en toe kon er een haven aangedaan worden om verversingen in te nemen. En dan kon een ‘volkstuin’ soelaas bieden. Veel kan ’t niet geweest zijn, want ik las dat er aan boord wel eens sla en sterrenkers verbouwd werd. Van andere groenten wordt geen melding gemaakt.
Dat betekent dat De Ruyter en zijn zeelieden het voornamelijk met producten moesten stellen die in die tijd (de zeventiende eeuw) houdbaar waren. Wat dat voor producten waren weten we natuurlijk wel, maar het is ook aardig dat we dat kunnen lezen in de journaals die De Ruyter zelf bijhield. Onze zeeheld heeft heel wat geschriften nagelaten, brieven maar vooral ‘jordenalen’, waarin ie verslag doet van de wederwaardigheden op zee en verantwoording aflegt.
Om te beginnen moet ie nogal al eens constateren dat er levensmiddelen bedorven zijn. En die gaan dan over boord: mosten wel 4000 pont broodt over boort smacken” (ao 1659). En in 1664: “Op die dag ruymde wy op en bevonden 82 sacken haerten (=erwten) gans bedorven dye wy over boort storte”.
Aan De Ruyters schrijfwijzen kun je nog goed aflezen dat ’t een Zeeuw was die dialect sprak. In het Zeeuws bestaat de H als spraakklank niet; trouwens ook niet in mijn dialect ,’t West-Brabants. De Ruyter laat ’m dan ook vaak weg, maar als reactie schrijft hij die H soms weer wel waar ie niet hoort, zoals in Haerten uit ’t vorige citaat. Hij schrijft ook hossen voor ‘ossen’, die hij tegelijk met 60 schapen, party syucker en lymoenen in 1674 bij het eiland Nevis (West-Indië) wist te bemachtigen.
Over de gevolgen van verkeerd eten: “70 syecken altemael wt een schyp van den Capt joost armansen clant wt vryeslant dat men oordeelt wt quaet voetsel ontstaen te syn (ao 1666). Dit vertaal ik maar: ‘70 zieken allemaal uit één schip, dat van kapitein Joost Harmansen (denk ik) Clant uit Friesland, als gevolg van slecht voedsel, oordeelt men.’
De dagelijkse kost bestond uit: “Broodt kaes stockvys en speck en bootter” (ao 1659). Af en toe konden die aangevuld worden. Zo wist De Ruyter in Barcelona een “party goede kool” te kopen. En bij Sierra Leone “sant ick onse sloep om te syen oft eenyge oraengen oft lamoenen conde crygen dye savons weder quamen maer weynych met brachten dan eenyge banansen (=bananen)” (ao 1664). Hier verraadt De Ruyter zijn afkomst op nog een andere manier, want oraengen was (en is) ’t Zeeuwse woord voor sinaasappel.
Om de voedselvoorziening deugdelijker te kunnen organiseren heeft De Ruyter speciale schepen in gebruik genomen die de voorraden voor de hele vloot vervoerden, de fycktaly schepen. In fycktaly herkennen we victualiën, dat van het Latijnse victus ‘voeding’ komt, dat weer samenhangt met vivere ‘leven’. Ons woord levensmiddelen is er dus een goede weergave van. Overigens betekende victualiën in De Ruyters tijd nog specifiek ‘voedsel voor onderweg’.
Over de hoeveelheden zijn we goed ingelicht. Voor een schip met een bemanning van 350 man was voor een reis van een jaar nodig: 55.000 pond brood, 22.000 pond vlees, 10.000 pond spek, 3700 pond boter en 700 kazen. Dan had je nog vrachten gort, bonen en erwten.
Wel duurzaam allemaal, maar op den duur zullen de schepelingen wel eens verlangd hebben naar een groen blaadje of een stukje fruit, bij voorkeur uit een volkstuin. Of de film over De Ruyter op het victualische punt even levensecht is als de zeeslagen schijnen te lijken, moet ik nog gaan bekijken.
(de citaten heb ik gehaald uit ’t boek: L. Koelmans, Michiel de Ruyter in eigen woorden, Franeker 2007)
Leuk om te weten en de aantallen zijn toch best indrukwekkend. 55000 pond brood, hoe bewaar je het!