41. Winterkoninkje
Kroatisch carić, strež; Spaans troglodito, chochín; Turks çalıkuşu; Arabisch tayir alnmnm; Engels wren; Duits Zaunkönig; Frans roitelet
uit de Nieuwsbrief van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, Zaandam, juli 2021.
Er zijn maar weinig vogels die genoemd worden met een verkleinwoord. Ik ken eigenlijk alleen ’t roodborstje, ‘t puttertje en ’t winterkoninkje. Ze zijn ook alle drie bijzonder klein. Maar andere vogels die toch ook klein zijn krijgen een volwassen naam: mus, spreeuw, koolmees, kneu. Natuurlijk kun je ook zeggen musje, spreeuwtje, enzovoorts, maar dat zijn toch niet hun alledaagse namen, zoals roodborstje en winterkoninkje dat toch wel zijn.
Er is me trouwens één vogelliefhebber bekend die ’t roodborstje altijd roodborst noemt: Mr. Pieter van Vollenhoven. De roodborst is zijn favoriete vogel(tje). Ik weet niet of ie ’t winterkoninkje ook met een grote-mensenwoord benoemt, dus winterkoning zegt. Zou ik toch gek vinden bij een vogeltje van 9 cm, dat ook maar 9 gram weegt.
Maar waarom winterkoninkje? De gebruikelijke verklaring voor –koninkje is dat dat woord teruggaat op een Griekse sage: in ’t vogelrijk moest een koning gekozen worden. Wie ’t hoogste kon vliegen zou koning worden. ’t Slimme winterkoninkje liftte mee op de rug van de arend, kwam zo ’t hoogst en werd dus koning. Dat antieke verhaal is na de christianisering ook in noordelijke streken, de onze, bekend geworden waardoor de namen met -koning konden ontstaan, in ’t Nederlands o.a. winterkoninkje, nettelkeunikje en tuunkeunigje, in ’t Duits Zaunkönig.
In ’t standaardwerk van Blok en Terstege over Vogelnamen wordt gesuggereerd dat ’t winterkoninkje zo heet omdat ’t vogeltje vooral in de winter zingt. Dat is, geloof ik, niet helemaal waar. ’t Winterkoninkje zingt ’t hele jaar door, ook in ’t voorjaar. Maar dat ’t dat ook in de winter doet is natuurlijk bijzonder.
Ik heb nog een mooiere verklaring gevonden in De ervárene en verstandige Hollandsche Huyshoudster (1780): “Om deezen tyd kan men ook vast staat maaken, dat de Koude kort daar aan zal beginnen, wanneer het Winter Koninkje begint te zingen”. Met andere woorden ’t winterkoninkje kondigt de koude, de winter aan.
Over de andere samenstellingen met –koning bestaat ook al weinig twijfel. In nettelkeunikje zit de regionale vorm van netel, dat we herkennen in brandnetel. ’t Winterkoninkje zit graag op de stengels van de netels. Tuunkeunigje betekent ‘koninkje dat in de tuin zit’, waar tuin nog de oude betekenis heeft van ‘heg, haag’, zoals in ‘iemand om de tuin leiden’.
Op ’t kaartje hieronder staan de belangrijkste namen die in ons taalgebied voorkomen voor de Troglodytes parvulus, want zo heet ie in ’t Latijn, ’kleine holbewoner’, vanwege de vorm van z’n nestje.
In Noord- en Zuid-Holland wordt de vogel klein jantje genoemd, althans volgens deze kaart die gebaseerd is op materiaal uit 1938. Niet waarschijnlijk dat iemand die naam nog gebruikt. Zelfs Boekenoogen vermeldt ’t woord niet in zijn befaamde boek de Zaansche Volkstaal uit 1897.
De naam zelf dankt ’t vogeltje aan z’n kleine parmantige verschijning. Die verklaring past ook bij de Friese naam tomke en de oostelijke vorm duumke, die alle beide duimpje betekenen. De kleinheid van ’t winterkoninkje heeft de taalgebruiker van lang geleden ook de vergelijkende naam muisje ingegeven.
Op ’t kaartje ontbreken gegevens uit Vlaanderen, omdat die in de tijd dat de kaart vervaardigd werd, nog niet beschikbaar waren. Dat is nu anders. Gegevens over de benamingen van ’t winterkoninkje in Vlaanderen en Brabant zijn te vinden in de woordenboeken van die gebieden.
Voor een deel zijn dat dezelfde namen als in de rest van ons taalgebied: o.a. duimpje, samenstellingen met -koninkje. Er zijn daar wel een paar ‘nieuwe’ namen: piete(r)keuntje, piete(r)koning, povertiet(je) en povertje.
Dat pover is ontleend aan ’t Franse pauvre; ’t betekent hier ‘kleine vogel’. Pieter is de jongensnaam die hier op dezelfde manier gebruikt is als jantje in Holland. In keuntje moeten we een klankvariant van koning zien.
De opkomst van de benamingen met koning, die gedateerd wordt na de christianisering (de kerstening) van West-Europa, vanaf de vijfde eeuw, heeft ongetwijfeld een oude benaming voor ’t winterkoninkje verdrongen. Die oude benaming zou weleens dezelfde naam kunnn zijn die nog bestaat in ’t Engels en daar ’t normale woord is, namelijk wren.
In Middeleeuws Engels had dat woord de vorm wrenne. ’t Oud-Saksisch kende omstreeks 800 de variant wrendilo, ’t Oud-Hoog-Duits van ongeveer diezelfde tijd had rento. In ’t Deens en ’t IJslands heeft de vorm rindel bestaan. ’t Is waarschijnlijk dat bij ons een variant van dat (w)ren de voorloper geweest is van de jongere benamingen met -koninkje. Wren en consorten gaan terug op een gereconstrueerd Germaans woord wrandjan, maar wat dat betekent is onbekend.
’t Is opvallend dat alle namen voor ’t winterkoninkje te maken hebben met de kleine verschijningsvorm van ons vogelltje. Één opmerkelijke eigenschap is oorverdovend afwezig: “Hij valt vooral op door zijn zeer luide, explosieve zang die meestal eindigt op een trillend wekkertje.” Ik ben niet één benaming tegengekomen die te maken heeft met dat zanggeluid. Maar misschien is dat vreemde woord wren er toch een, maar dat weten we dus niet.
(Bron kaartje:
Kruijsen, Joep en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/; eerste versie gelanceerd in 2014)
(voor vragen, aanvullingen, op- en aanmerkingen: mail j.stroop@contact.uva.nl)
Wran en wrandjan klinken me zowat als vriend en vriendje.Het is een vriendelijk vogeltje.Wij heten hem pietje.Hij antwoordt steeds heel luid.Hij heeft alles gezien.